Vanaf mijn zesde jaar ben ik als sportvisser actief. Ik heb er nooit eerder over geschreven omdat vissen jarenlang toch als een beetje een treurige hobby werd gezien, iets waar je je eigenlijk voor moest schamen. Iets voor mensen die een reden zochten om niet thuis op de bank naar RTL Boulevard te hoeven kijken. Nu vissen opeens dé hippemensenactiviteit van het jaar lijkt te worden, kan ik eindelijk vrijuit over mijn hobby praten..
Gelukkig heeft nu zelfs mijn liefje mijn passie omarmt, want van haar kreeg ik een paar weken geleden een gloednieuwe camouflageoutfit!
De eerste keer dat ik ging vissen, viste ik op de Haelense beek met een bamboehengel. We visten vlakbij de witte brug, dat was volgens mijn vader een ideale plaats. Mijn hengel was een meter of drie lang en scheen nog van mijn opa te zijn geweest. Ik viste met een zelf gevangen worm en ving eerst een baars. Daarna haalde ik een flinke zeelt uit het water en ten slotte ving ik een snoek met een stukje brood. Waarschijnlijk had ik al lang een voorntje aan de lijn, maar zat ik te dromen. Die snoek kon er vast niet meer tegen en greep het voorntje aan mijn haak. Toen moést ik wel in actie komen. Het haakje was miniscuul en de onderlijn was niet van staal, maar ik takelde die snoek zo de kant op. Mijn eerste snoek was 47 centimeter lang. Eigenlijk was vanaf dat moment al duidelijk dat ik een succesvolle visser zou worden, maar ook de vloek van de snoek kondigde zich reeds aan.
De laatste maanden heb ik mijn oude hobby weer wat intensiever beoefend en wat blijkt, ik heb me de afgelopen 30 jaar ontpopt tot een allround visser die met het grootste gemak de meest zeldzame vissen weet op te sporen, te vangen en weer los te laten. Tenminste, van de vissen die ik vroeger nooit te pakken kreeg, heb ik inmiddels bijna allemaal een keer een exemplaar gevangen. De roofblei, de snoekbaars, de regenboogforel, de kopvoorn, de beekforel, de meerval, de winde, ik heb ze de afgelopen maanden allemaal uit het water gehaald.
De bamboehengel van mijn opa heb ik niet meer, maar ik heb een kleine werphengel die niet veel luxer is. Ik geloof niet zo in al die dure spullen en tot nu toe vang ik vrij aardig. Gewoonlijk ga ik tegen de avond of vroeg in de ochtend een uurtje naar de Maas of de Roer, met niks dan een hengel, een beetje kunstaas en een onthaaktangetje. In camouflagekleding tegenwoordig, dan zien de vissen je niet zegt mijn liefje. Ik gooi een keer of vier vijf in en loop dan verder naar een volgend plekje, als ik tenminste niet al bij de eerste paar worpen beet heb. Eigenlijk heb ik nagenoeg altijd binnen een minuut of tien een eerste snoek op de kant liggen. Niet altijd een metersnoek, ook weleens gewoon een kleintje van tachtig centimeter ofzo. Die snoeken vang ik per ongeluk, net als vroeger. Ik streef er juist naar om elke keer een nieuwe vissoort te vangen, op die manier blijf het een beetje uitdagend. Gelukkig zitten er meer dan veertig soorten op de Roer en hoef ik me voorlopig nog niet te vervelen. Maar goed, die snoeken gooien dus regelmatig roet in het water, die vang ik zelfs met brood.
Vanavond ga ik proberen een barbeel te vangen met een beetje kaas, net uit de stroming waar het voedselrijke slib achterblijft. Ik hoop niet dat ik weer eerst vijf minuten bezig ben met een snoek uit het water takelen, maar dat zal wel niet. Ik heb nog nooit gehoord dat er snoeken zijn die kaas eten. Ik wilde eigenlijk meteen na mijn werk al gaan, maar mijn liefje vroeg of ik niet beter kon wachten op de schemering. En of ik me niet om moest kleden. Ze had dat camouflagepak immers niet voor niets gekocht. Het is een toppak trouwens. ‘Geen vis die je ziet vanaf de waterkant,’ riep mijn liefje nog toen ik met mijn hengel in de hand wegfietste. ‘En mijn vriendinnen herkennen je ook niet als ze je toevallig tegenkomen met je hengeltje’