VerhalenPieter Knippenberg

Het complete verhaal van Sjaak Schroën uit Baexem. Hij deelt met ons vanuit Australië zijn oorlogsherinneringen DEEL 1 & 2

Baexem Gemeente Leudal

Niet iedereen schrijft zijn eigen levensverhaal. Sjaak Schroën, geboren op 19 juli 1936 in Baexem echter wel. Zijn 60 pagina’s tellende in het Engels geschreven autobiografie verschaft een gedetailleerde inkijk in het veelbewogen leven van Sjaak Schroën die op 18-jarige leeftijd zijn geboortedorp Baexem verliet om zijn moeder te volgen naar emigratieland Australië. 

De jonge weduwe Hubertina Catharina Schroën- van Roy was al een jaar eerder met tien van haar twaalf kinderen naar de andere kant van de aardbol gegaan om er een nieuwe toekomst op te bouwen. In zijn biografie besteedt Sjaak Schroën uitgebreid aandacht aan de Tweede Wereld Oorlog in Baexem. In dit artikel dat uit twee delen bestaat, worden enkele van zijn herinneringen aan die turbulente periode weergegeven.

Zoon Sjaak Schroën is een telg uit een echte aannemersfamilie. Zijn grootvader Jacobus Henricus Schroën, bijgenaamd, Koëbes Zèk uit Heythuysen bouwde o.a. honderden mijnwerkerswoningen in Zuid-Limburg. 

Zijn aparte bijnaam dankte Kobus aan zijn stopwoordje: zèk. Sjaaks vader was op zijn beurt óók een succesvol bouwondernemer. 

Hij bouwde o.a. het gemeentehuis van Baexem, het politiebureau in Grathem, een aantal villa’s in de Dorpstraat van Baexem en het Witte Kerkje in de Roermondse Voorstad St. Jacob. We laten Sjaak Schroën aan het woord.

“Hij moet naar Duitsland komen om bunkers te bouwen”

“Vader bouwde niet alleen huizen, maar ook grote bunkers zoals die bij de Kelperbrug die uit vier verdiepingen bestond. De brug werd op 10 mei Nederlandse soldaten opgeblazen en de grote kazemat werd jaren na de oorlog gesloopt. Een Duitse legerofficier ontdekte wie de bouwer van de kazemat was. Hij kwam naar mijn moeder en vroeg naar haar man. Moeder legde uit dat hij overleden was.

 De officier geloofde dat niet en bleef maar zeggen: ‘zo'n goede bouwer, hij moet naar Duitsland komen om bunkers te bouwen’.

Ik herinner me weinig van mijn vader. Vader en moeder hadden twaalf kinderen toen vader in 1942 ziek werd.Er werd gezegd dat hij acute leukemie had. Moeder zei dat vader op een dag huilde, ‘Wat zal er met de kinderen gebeuren’ zei hij. Hij werd heel zwak. Iedereen zat rond zijn bed en iemand moest een gebed voorlezen, niemand kon het. Ze huilden allemaal en wilden geen afscheid nemen van vader. De priester werd gehaald  en hij gaf vader de laatste sacramenten en toen stierf hij. Hij was pas 36 jaar. Ik weet nog altijd dat ik zijn haren heb gestreeld toen hij thuis opgebaard lag.

Schuilplaats

Intussen ging de oorlog door. De Duitsers sneden de telefoonkabel door, ze kwamen de radio halen en later was er ook geen elektriciteit meer. Dat alles bij elkaar opgeteld was één tragedie voor ons gezin; de toekomst zag er somber uit. 

Veel huizen hadden in die tijd een kelder om voedsel in op te slaan en tijdens de oorlog werd deze gebruikt als schuilplaats. Vader had een vooruitziende blik gehad. Voordat hij stierf had hij een schuilkelder buiten ons huis gebouwd. Die was enigszins gecamoufleerd door de appelbomen die eromheen stonden. Het was eigenlijk één grote kamer onder de grond. Tijdens bombardementen op het Ruhrgebied in Duitsland vlogen de bommenwerpers vaak over ons dorp. Nacht na nacht moesten we het huis verlaten en vaak moesten we de hele nacht in de schuilkelder doorbrengen. 

Ook andere mensen zochten er een onderkomen wanneer Spitfires treinen beschoten of vrachtwagens en pantserwagens van het Duitse leger die dicht bij ons huis over de Rijksweg reden. Na zo’n Spitfire aanval op een pantserwagen ging mijn broer Harrie (Broer Schroën red.) kijken hoe die pantserwagen in stukken was geschoten. Hij bracht een metalen EHBO-doos mee naar huis. Wij gebruikten die nog vele jaren.

“ Sieg heil riepen ze”

Tegenover ons huis was een soort jeugdzaal. De poort werd bewaakt. Soms marcheerde de Hitlerjugend voorbij. De bewakers en de jonge soldaten riepen dan met een gestrekte arm ‘Sieg heil’. Wij gebruikten carbide en kaarsen voor verlichting. Naarmate de oorlog vorderde, konden we die spullen steeds moeilijker bemachtigen. Brandhout dat we uit de bossen haalde werd gebruikt voor verwarming en voor het fornuis. We hadden onze eigen appels en moeder bakte zelf brood. Groenten kwamen uit onze eigen tuin en we hadden melk van opa’s geit.  

Door de oorlog waren alle bouwwerkzaamheden gestopt. Vaders arbeiders bouwden kosteloos een grafsteen voor op zijn graf. Ik ging maar af en toe naar school. Soms naar de meisjesschool omdat er te weinig onderwijzers op de jongensschool waren. In 1944 was ik acht jaar. Dag en nacht kwamen er vliegtuigen over en ook ooit een V1 met een ‘ruw’ geluid. De Rijksweg (N280 red.) was altijd druk met vrachtwagens, pantserwagens, legerauto's en motorfietsen. Regelmatig werden die beschoten. Het jankend geluid van de Spitfires zal ik nooit vergeten. Tweemaal heb ik gezien dat ‘s nachts een vliegtuig geraakt werd. Eén vliegtuig viel op loopafstand van ons huis. Wij gingen kijken. Duitse soldaten stonden op wacht. De piloot was ontsnapt. Voor het eerst zag ik toen mica en aluminium. 

De burgemeester wordt gedood 

De Duitsers namen het vee van de boeren mee naar Duitsland. In onze boomgaard had een boer (Van Heugten red.) enkele koeien verstopt in een kippenhok waarvan er één ’s nachts door Broer gemolken werd. Vaak moest hij door beschietingen het melken onderbreken. Voor een groot gezin als het onze was veel voedsel nodig. Moeder kocht voor honderd gulden een varken voor de slacht. De gerookte hammen werden in de kelder onder de trap bewaard. Duitse soldaten hebben ons die later afgenomen. In het gemeentehuis dat vader had gebouwd, woonde een nieuw benoemde burgemeester. Hetterscheid was zijn naam. Ik speelde met zijn zoon in de berg met steenzand van mijn vader. Op een avond zagen we dat het gemeentehuis verlicht was en dat er  veel Duitse soldaten waren.  We hoorden toen dat de burgemeester doodgeschoten was door mensen van het verzet.  Die burgemeester was blijkbaar bezig met het verzamelen van namen van onderduikers.

De trein ontspoort

De spoorlijn Weert-Roermond loopt door ons dorp. Zo nu en dan passeerden er treinen met geroofde goederen richting Duitsland. Een trein vol wollen garens ontspoorde vlakbij het dorp. Het verzet had de rails gesaboteerd. Veel vrouwen gingen die nacht nog naar de trein en namen wol mee voordat de Duitsers arriveerden.” 

Sjaak Schroën uit Baexem deelt vanuit Australië met ons zijn oorlogsherinneringen 

deel 2.

“De Engelsen bevonden zich aan de andere kant van het kanaal Wessem-Nederweert. Vanaf Ell en Hunsel beschoten ze het gebied rondom de kerk en daarbij kwamen enkele mensen om het leven en een dorpsgenoot (J.Brus red.) verloor een been. Met onze steekwagen brachten ze hem naar het Rode Kruis, waar hij alsnog overleed. Ook kwamen drie Duitse soldaten om het leven. Twee werden er begraven bij het Heilig Hartbeeld bij de vernielde kerk. 

“Wij hebben die fietsen nodig”

We hadden onze twee fietsen verborgen in de opslagruimte van mijn vader. Twee Duitse soldaten zagen ze door de geopende schuifpoort. “Wij hebben die fietsen nodig om terug te gaan naar Duitsland”, zeiden ze. Ons hele gezin ging er zich mee bemoeien, inclusief opa van Roy en moeder. Ze ruziede met de Duitsers en kregen hulp van de dochter van de postkantoorhouder.

 “Hoe durven jullie die fiets van deze moeder met twaalf kinderen af te nemen”,

riep ze.Geloof het of niet, de soldaten dropen af. Toen ze uit het zicht waren, pakte opa van Roy, de vader van moeder, de fietsen en verstopte ze in de boomgaard. Een uur later kwamen de Duitsers echter terug en eisten alsnog de fietsen op. Een soldaat dreigde zelfs een handgranaat naar ons huis te gooien. Opa ging wijselijk de fietsen halen. We waren ze alsnog kwijt. 

Eerste sigaret

Tegen het einde van de Duitse bezetting had een groep soldaten in het huis tegenover ons  hun intrek genomen. De soldaten waren achterbleven om bruggen op te blazen zodat de Engelsen deze niet konden gebruiken. In de namiddag van 15 november begonnen Engelse granaten te vallen in het dorp. Mensen renden vanaf de straat naar onze schuilplaats waar we de hele nacht bleven. De volgende ochtend opende Broer voorzichtig de deur van de schuilplaats. Ik stond naast hem. We zagen soldaten in lange rijen aan beide kanten van de weg lopen. We konden ze nog net zien in het halfdonker op die mistige morgen. Eindelijk waren we bevrijd. De oma van de buren stierf diezelfde dag. Die ochtend zag ik dat Broer probeerde te praten met een Engelse soldaat en hij rookte die dag zijn eerste sigaret.

Inkwartiering

Negen Engelse soldaten werden bij ons ingekwartierd, waaronder één officier. Ze hadden de keuken geïnstalleerd in de opslagruimte van mijn vader. Moeder had wel wat van dat eten kunnen gebruiken, maar ze gaven niets weg. Op een dag lag er een jong varken in onze varkensstal. Waar ze dat vandaan gehaald hadden, wisten we niet. Het groeide goed van alle etensresten. De hele dag liepen soldaten in en uit. In ons huis was een opslagplaats voor brandstof. Een gedeelte van ons erf stond vol met vierkante benzineblikken van zo'n 20-30 liter per stuk. Jeeps en tanks gingen vroeg naar het ‘front’ en kwamen ‘s nachts terug met vermoeide soldaten. Soldaten kwamen in onze kamer bij het vuur zitten en roosterden wit brood op een lange vork. Een soldaat met de voornaam Douglas zette mij altijd op zijn knie terwijl hij het liedje ‘Little sir echo’ zong. Legervrachtwagens reden af en aan door Baexem en de soldaten gooiden chocolaatjes naar de kinderen. Een meisje, iets jonger dan ik, (Wilhelmien Penris zeven jaar oud red.) wilde een chocolaatje rapen en werd daarbij overreden door een legervoertuig. Ik zag hoe soldaten een zeildoek over haar heen gooiden. 

Seksueel misbruikt

Na de bevrijding volgde een chaotische periode. Van de soldaten leerden we in het Engels vloeken. Ik werd ook seksueel misbruikt door een van hen. Toen de soldaten vertrokken, namen ze al hun spullen mee. Ik zag dat opa van Roy hen vergeefs vroeg of ze het varken in onze stal wilden achterlaten. Maar nee hoor, ze kwamen met een takelwagen en probeerden het varken aan een touw op te hijsen. Dat werd een hopeloze onderneming. Opa tilde het varken daarom maar zelf op en zette het op de vrachtwagen. Jammer voor ons. We hadden het heel goed kunnen gebruiken. Eén van de negen soldaten correspondeerde later nog met mijn zus Truus. Hij schreef dat soldaat Arthur in zijn jeep werd opgeblazen en een ingekwartierde soldaat was bij een motorongeluk om het leven gekomen. Enkele andere soldaten waren in de strijd gevallen. 

Hongerig en vies

Ik vraag me vaak af wat er is gebeurd met die Duitse soldaten die door ons dorp liepen, kort voordat de Engelsen arriveerden. 

Ze kwamen in groepen, in gescheurde en kapotte kleding. Ze gebruikten paarden en karren en alles wat wielen had. Als kinderen vonden we ze zielig. Wij zaten op onze poort en lachten om de lange stoet Duitse soldaten die voorbij trok. Na de oorlog pakten we het leven weer op. Ik ging na de lagere school naar een middelbare school in Roermond en werkte in die periode veel bij boerderij Vogels tegenover klooster Exaten. Uiteindelijk werd ik timmerman. Op advies van een oom besloot mijn moeder in 1954 te emigreren naar Australië. Het moet voor haar een heel moeilijke beslissing zijn geweest het familiebedrijf achter zich te laten, waar zij en haar man een succes van hadden gemaakt. Een jaar later ben ik haar gevolgd. Uiteindelijk bleven alleen Broer en zus Mia achter in Nederland. Broer zette het bedrijf van mijn vader voort.

Zover de oorlogsherinneringen van Sjaak Schroën die zijn verhaal vervolgt met verhalen over het leven in zijn nieuwe vaderland Australië, waar hij anno 2025 nog altijd woont. 

 

Met dank aan Nellie Coenen-Schroën