VerhalenLeon Moonen

Peter Crins, amateurhistoricus, autodidact filmer met engelengeduld maakt de film Grensgeval.

Leveroy

Première:  Een eeuw na de Eerste Wereldoorlog.

Bijna net zolang als de Eerste Wereldoorlog heeft geduurd, werkte filmmaker Peter Crins uit Leveroy in volledige stilte aan zijn documentaire "GRENSGEVAL". In de film vertellen Limburgse ooggetuigen uit zowel België als Nederland op indringende wijze over de “oercatastrofe van de twintigste eeuw”.

De in dialect gesproken en Nederlands ondertitelde rolprent gaat precies een eeuw na het einde van de Grote Oorlog op zondag 18 november in cinema Walburg in Hamont-Achel (B) en op maandag 19 november in bioscoop Gotcha in Weert in premieré. Voor Hallo Magazine voldoende aanleiding om deze bekende cineast in zijn woonplaats eens op te zoeken.

 “Kijk, ik heb natuurlijk iets unieks gedaan”, zegt Crins al aan het begin van het interview. Hij heeft het dan niet over het maken van zijn recente film “GRENSGEVAL”, want Crins is de bescheidenheid zelve en is er niet de man naar om zich uitgebreid op de borst te kloppen.

Hij refereert aan zijn min of meer toevallige besluit ergens begin jaren negentig van de vorige eeuw om oude streekgenoten, bij voorkeur in de leeftijdscategorie 90+, voor de camera te interviewen. De verhalen van deze hoogbejaarden boden Crins een inkijkje in de geschiedenis tot ver terug in de 19de eeuw.

Aanvankelijk was het zelfs helemaal niet de opzet om deze beelden te gebruiken voor een documentaire. In die tijd was Crins zaalbeheerder en

haalde hij voor zijn lezingen verrassende persoonlijkheden naar Leveroy, zoals de zoon van nazitopman Martin Bormann, een Japanse kamikazepiloot, een klasgenoot van Anne Frank en iceman Wim Hof.

Om ook in dit lezingencircuit dorpsgenoten te laten vertellen over hun belevenissen in de Tweede Wereldoorlog, die toen een halve eeuw geleden achter de rug lag, was een onhandige zet. Crins kwam er namelijk achter dat een lezing geven een vak apart is.

 De ooggetuigen interviewen met een camera en deze vervolgens op een videoband uitbrengen pakte beter uit en de videoproductie “”Leivere 40-45” werd een lokaal succes. Crins had de smaak te pakken en ging verder met het interviewen van veelal stokoude inwoners uit onze regio. Ook toen zijn vaste cameraman stopte, wist Crins van geen ophouden.

Al betekende dat hij in het vervolg noodgedwongen zelf de camera moest hanteren en zich dus een aantal elementaire filmtechnieken eigen diende te maken.

“Ik kreeg zoveel bijzondere verhalen over vroeger te horen die in sommige gevallen zelfs teruggingen tot de tijd van Napoleon,  dat ik het gevoel kreeg als ik dit nu niet vastleg deze binnenkort voor altijd verdwenen waren, verklaart Crins zijn grote gedrevenheid.

Via zijn netwerk, kennissen van relaties, maar ook rechtstreekse telefoontjes aan bejaardenhuizen met de vraag of hij hun bewoners mocht interviewen wist Crins meer dan honderd ouderen voor de camera te krijgen. Het ging overigens niet altijd van een leien dakje. Sommige mensen wilden niet gefilmd worden. Bijvoorbeeld de Limburger die vrijwillig bij de SS had gediend en nog had gevochten in Stalingrad. “Het was daar zo koud dat we niet met onze geweren konden schieten, maar ze beter konden gooien” vertelde hij, maar Crins is er niet in geslaagd deze getuigenis op de film vast te leggen. “Ik denk om zijn kinderen niet te belasten met zijn zwarte oorlogsverleden”, speculeert Crins.

Maar ook aan de voorkant waren kinderen soms een obstakel. “Alsof bejaarden die nog helder van geest zijn, niet zelf kunnen beslissen”, moppert Crins. Hij heeft zijn geïnterviewden zo veel mogelijk aan een stuk laten vertellen. “Ik stelde een heel open vraag: Wat weet u nog van vroeger en wat heeft u gehoord van opa en oma? En dan kon het alle kanten opgaan.

Ik heb soms ook wel eens als ik eerlijk ben achter mijn camera gedacht, wat een gezanik. Maar achteraf bleek het toch hele waardevolle informatie te zijn”.

Het leverde hem in al die jaren uiteindelijk ruim 400 uren filmmateriaal op en hij is zich volledig bewust van het unieke karakter van zijn opgenomen gesprekken. “Dit gaat niet meer, niemand kan dit meer overdoen want de geïnterviewden zijn veelal overleden”. Melancholisch voegt hij er nog aan toe: “Eigenlijk ben ik ook veel te laat begonnen. Ik heb maar een beetje kunnen redden”. Op de vraag of hij dit filmproject in de huidige tijd dan niet meer kan herhalen, antwoordt de 67-jarige Crins met de nodige zelfspot: “Ik behoor bijna zelf tot de doelgroep”.

Crins stond na jaren van interviews voor een uitdaging, namelijk wat te doen met zoveel uren ruw filmmateriaal? In welke vorm konden deze gesprekken gegoten worden? De gouden tip werd aangereikt door een toenmalige vriendin van zijn zoon. Zij is regisseuse en adviseerde hem om dit vooral in de ik-vorm te doen.

Vertel het verhaal vanuit jezelf, dat komt binnen bij mensen.

In eerste instantie gooide de nuchtere Crins deze suggestie ver van zich af: “Ik vond het tamelijk arrogant om jezelf in een film centraal te stellen”.

Maar langzamerhand begon hij aan het idee te wennen. De Meysbergh, een statige boerderij van zijn voorouders in het buitengebied van Hunsel bleek een ideale kapstok te zijn waaraan een aantal verhalen van de geïnterviewde ouderen prima kon worden ophangen.

Zo ontstond een aantrekkelijke vertelling van een hoeve in Midden-Limburg van 1500 tot 1950, waarbij bijvoorbeeld het vroegere boerenleven in zijn algemeenheid werd ingekleurd door de interviews. Dit was streekgeschiedenis pur sang. De film werd vertoond in diverse bioscopen en trok veel bezoekers. Tijdens het Filmfestival Tijdsbeeld in 2012 won Crins zelfs uit 46 inzendingen overtuigend de eerste prijs met deze documentaire.

De jury schreef lovende woorden:

“Het komt niet vaak voor dat een film die historisch interessant is, ook nog eens filmisch goed gemaakt is”.

Zelfs de landelijke VPRO toonde belangstelling en was zeer gecharmeerd, maar besloot vanwege het zeer lokale karakter van de film om deze uiteindelijk niet uit te zenden. Enigszins beduusd door het grote succes kon Crins met tevredenheid constateren dat hij de juiste snaar had geraakt.

Deze gelauwerde documentaire had zich dus in zijn videoarchief verborgen gehouden. Hij die aan dit project was begonnen zonder enige montagekennis werd nu een groot cineast genoemd. “Dat was even wennen, maar ik laat het me maar aanleunen”, zegt hij daar heel bescheiden over.

De vraag drong zich langzamerhand op of er nog een documentaire in zijn filmmateriaal verscholen zat. Uiteraard diende het ik-perspectief weer het leidmotief te zijn. Crins is altijd heel geïnteresseerd geweest in de Eerste Wereldoorlog en het onderwerp kwam regelmatig ter sprake bij zijn geïnterviewde ouderen.

Bovendien is het een eeuw geleden dat die oorlog heeft gewoed, dus dit was een mooie gelegenheid om eens te speuren wat dit wereldconflict in onze regio heeft aangericht. En warempel, opnieuw is hij er met veel geduld in geslaagd om een nieuwe documentaire uit zijn filmmateriaal te kappen.

Het is de documentaire “GRENSGEVAL” over de Eerste Wereldoorlog in de grensstreek van Belgisch- en Nederlands-Limburg geworden. De persoonlijke vingerafdruk zit al onmiddellijk in de intro van de film: “Ik vertel wat mij is verteld. Ik kan niet anders”. De titel van de documentaire geeft al aan dat ondanks de neutraliteit van Nederland deze oorlog geen halt heeft gehouden aan de Belgische grens.

“Nederland heette dan wel neutraal te zijn, maar was eigenlijk een eilandje in een zee van oorlog waaraan bijna alle Europese landen met hun koloniën hebben deelgenomen. In zo’n situatie sta je ook volop bloot aan de oorlog”, zegt Crins daarover. “In 1839 is Limburg dan wel verdeeld in een Belgisch en Nederlands gedeelte, maar de verbondenheid in de grensstreek bleef groot. Voor de Eerste Wereldoorlog waren Belgische franken en Duitse marken gangbaarder munten in deze streek dan Nederlandse guldens”, licht hij zijn stelling toe dat Limburg nauwelijks georiënteerd was op Nederland.

 Maar het gaat hem ook om het vastleggen van een tijdsbeeld, het vertalen van de wereldgeschiedenis naar een regionale en lokale schaal, zoals schrijver Geert Mak dat in zijn boek “De eeuw van mijn vader” ook heeft gedaan”.

Een memorabel moment beleefde Crins toen hij een film van Franse vluchtelingen uit 1918 te zien kreeg, die naar ons land waren uitgeweken door de offensieven aan het einde van de oorlog. Deze staken bij Stramproy de grens over en werden via Weert verdeeld over de rest het land. “Mijn vader is opgegroeid in Tungelroy en was in 1918 een kind.

Hij heeft mij verteld over de Franse vluchtelingenstroom in zijn dorp. Het is dan toch wel heel bijzonder dat ik een eeuw later de beelden van deze gehavende mensen onder ogen krijg van wat hij toen in het echt zag”.

Uiteindelijk is de film “GRENSGEVAL” 115 minuten lang geworden. Crins heeft niet op een klok zijn tijd bijgehouden. Er heeft heel veel tijd ingezeten, geeft hij toe. “Ik ben met mijn vrouw weinig naar de stad geweest” zegt hij schuldbewust, waarbij aangetekend dient te worden dat hij met de stad Weert bedoelt.

We beginnen aan een raming: 30 uur per week is ongeveer 1.500 uur per jaar. Dat maakt in totaal 6.000 uur in 4 jaar. Omgerekend betekent dit ongeveer 50 uur montage en research voor 1 minuut film. Iedere frame is dan ook zeer zorgvuldig door zijn handen gegaan. Monnikenwerk is een woord dat in dit geval te kort schiet.

“Ik heb heel veel te danken aan vormgever Jo Brunenberg” zegt Crins. “Hij dreef mij soms tot waanzin, maar hij heeft van een amateurfilm een professionele documentaire gemaakt”.

De grote invloed van deze vormgever komt tot uiting in de volgende anekdote van Crins. “Tijdens de montage van “GRENSGEVAL” gaf ik op verzoek ook presentaties van mijn vorige film over de Meysbergh. Door de nieuwe inzichten die ik van Jo Brunenberg kreeg aangereikt, keek ik tijdens zo’n voorstelling vaak tenenkrommend naar de fouten die ik in de Meysbergh had gemaakt.

Een keer na afloop kwam een man naar mij toe en zei: Ïk maak een diepe buiging voor u voor dit meesterwerk. Dat gevoel had ik dus helemaal niet en dat kwam omdat Jo Brunenberg mij tot nog betere prestaties dreef”. Nog een derde persoon dient genoemd te worden in de productie van deze nieuwe documentaire en dat is zijn neef Tim Crins. Hij heeft voor de film speciaal de filmmuziek gecomponeerd. Let bijvoorbeeld bij de eerder genoemde Franse vluchtelingen eens op de accordeonmuziek op de achtergrond.

De titel van de documentaire “GRENSGEVAL” slaat niet alleen op een landsgrens, maar impliceert ook dat de oorlog zorgde voor schuivende normen en waarden.

Zoals bij de corrupte Duitse bewakers die tegen betaling even de stroom van de draad loskoppelden, zodat smokkelaars hun gang konden gaan. Of bij de gemobiliseerde Limburgse soldaten in Den Haag die zogenaamd voor een wespensteek naar de dokter gingen, maar in werkelijkheid bij de hoeren een geslachtziekte hadden opgelopen. De muziek van Tim Crins kondigt in deze gevallen aan dat we het rechte pad gaan verlaten. Tim heeft Muziekwetenschappen gestudeerd en zet met de release van deze documentaire een eerste stap op het pad van componist van filmmuziek.

Rest de vraag of hij nog meer documentaires in petto heeft. Het is nog te vroeg om hierop een antwoord te geven. Crins overweegt een remake van de oorlogsfilm over Leveroy uit de jaren negentig. Verder assisteert hij een Belgische journalist bij een onderzoek naar partizanen in Molenbeersel (België) in de Tweede Wereldoorlog.

“Mijn video-archief staat zeker ook ter beschikking voor andere filmmakers”, zegt hij over deze hulp. Hij speelt nog met de gedachte om een special te maken over Tjeu Jonkers uit Nederweert.

“Ik heb vele mensen geïnterviewd, maar deze man stak er met kop en schouders boven uit. Hij is 106 jaar geworden en het was een rasverteller. Ik heb aan zijn lippen gehangen”.

Het eerder genoemde juryrapport prees Crins om zijn engelengeduld.

Wij vrezen dat de kijkers van “GRENSGEVAL” niet met dit soort geduld zijn begiftigd en halsreikend gaan uitzien naar een nieuwe documentaire van deze autodidact-filmer uit Leveroy.