VerhalenLeon Moonen

Magnificatkapel in Nunhem

Wat valt er te melden over de Magnificatkapel in het centrum van het dorp Nunhem? Het is een open, zeshoekige kapel in Neorenaissance stijl met Mariabeeld. Onder de dakrand prijkt de Latijnse tekst: “Magnificat anima mea Dominum”, hetgeen zoveel betekent als: “Mijn ziel verheerlijkt de Heer”, een lofzang die de zwangere Maria tegen haar eveneens zwangere en veel oudere nicht Elisabet uitsprak, de moeder van Johannes de Doper.

De kapel is op 16 mei 1920 onder grote belangstelling ingezegend, waarvan nog een foto bestaat. Hier zou mijn bijdrage zijn geëindigd, ware het niet dat er een veel interessanter verhaal over de opdrachtgever van deze kapel is te vertellen; de in Nunhem geboren Henri van Groenendael.

Deze naam zal u waarschijnlijk niet veel zeggen. Er zijn geen lanen, straten of pleinen naar hem vernoemd,

ondanks dat hij van 1916 tot 1922 Tweede Kamerlid van de Staten-Generaal en zelfs de eerste voorzitter van de Limburgse Werkgeversvereniging is geweest. Tijdens zijn Kamerlidmaatschap heeft hij een faux pas begaan, wat hem het misnoegen van de katholieke elite van die tijd heeft opgeleverd. Hij is verguist, verketterd en uitgekotst en om dat te begrijpen neem ik u eerst mee terug naar de Belgische opstand.

                                         

In het jaar 1830 scheidde België zich af van Nederland, waarmee het sinds de nederlaag van Napoleon in 1815 een staatkundige eenheid had gevormd. De provincie Limburg, dat toen het huidige Belgische en het Nederlandse gedeelte omvatte, koos de zijde van de Belgische opstandelingen. Echter bij de boedelscheiding tussen de twee landen eiste koning Willem I een compensatie voor het verlies van het Waalse gedeelte van Luxemburg aan België. In 1815 had hij namelijk bij de vorming van het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden afstand gedaan van zijn Duitse erflanden en als ruil het hertogdom Luxemburg in persoonlijk bezit gekregen. Bovendien was Luxemburg lid van de Duitse Bond, een losse samenwerking van Duitse deelstaten. Ook deze Duitse Bond met Pruisen voorop wenste een genoegdoening. De oplossing werd gevonden in een ruwe splijting van Limburg.

 Het gebied op de rechteroever van de Maas en het oostelijk Peelgebied werden in 1839 bij het Verdrag van Londen afgescheiden van België en als Hertogdom Limburg aan Nederland en de Duitse Bond toebedeeld. Destijds een bittere pil voor de inwoners van Nederlands-Limburg: het liefst waren zij Belgisch onderdaan gebleven, maar ze werden daarentegen opgezadeld met een dubbele nationaliteit waarbij ze in geen van de beide landen zich echt thuis voelden. België legde zich bij de wrede Salomonische kloving neer, ondanks dat het afgestane Limburgse gebied 9 jaren lang een onderdeel van de nieuwe staat was geweest. In 1867 werd overigens de alliantie met de Duitse Bond verbroken.

Tachtig jaar later rook België een kans om “Le Limbourg cédé” (het afgescheiden Limburg) weer terug te winnen. Na de Eerste Wereldoorlog legden de Belgen bij de vredesonderhandelingen in Versailles een claim op Nederlands-Limburg op tafel en wezen daarbij op het “slechte” gedrag van het neutrale Nederland zoals de asielverlening aan de Duitse keizer en het doorlaten van terugtrekkende Duitse troepen, weliswaar ongewapend,  over Limburgs grondgebied bij Susteren in november 1918. Heimelijk werd dit annexatiestreven van België ondersteund door het Limburgse Tweede Kamerlid Henri van Groenendael. Al eerder had hij verklaard: “Ik ben avant tout Limburger, als deputé ga ik minstens zoo graag naar Brussel als naar Den Haag”.

Wat hij eigenlijk over het hoofd had gezien was, dat er in Limburg in de loop van de tijd een zekere genegenheid voor het Nederlandse vaderland was gegroeid,

nog eens extra gevoed door diezelfde Eerste Wereldoorlog, want door de verbintenis met Nederland was Limburg uit dit verschrikkelijke conflict gebleven. Toen bekend werd dat Van Groenendael in juni 1919 met een Franse gezant had gesproken over een mogelijke volksstemming in Limburg werd hij subiet en zonder dat hij zich kon verdedigen uit de katholieke Kamerfractie geknikkerd.

Wat bij zijn snelle royement een belangrijke rol heeft gespeeld was dat Nederland sinds 9 september 1918 de eerste katholieke en ook nog Limburgse Minister-President had gekregen, namelijk Charles Ruijs de Beerenbrouck.

 Over de loyaliteit van de katholieke elite van Limburg aan Oranje en Vaderland mocht in de rest van Nederland geen enkele twijfel bestaan. Van Groenendael gaf zijn zetel niet op en aangezien deze Tweede Kamer niet meer volgens het districtenstelsel maar voor de eerste keer via het systeem van evenredige vertegenwoordiging was verkozen, mag hij tegen wil en dank de eerste zetelrover worden genoemd. Bij de verkiezing van 1922 heeft hij geprobeerd op eigen kracht een Tweede Kamerzetel te veroveren. Niet meer geremd speelde de Limburgse separatist volop de Belgische annexatiekaart en voerde een spectaculaire verkiezingscampagne. Zo maakte hij gebruik van een vliegtuig om met strooibiljetten de Maasdorpen te bewerken. Maar de uitslag was desastreus: slechts 1636 stemmen en dat waren er ruim twintigduizend te kort om de kiesdrempel te halen. Alleen in zijn geboortedorp Nunhem kreeg hij, misschien wel dankzij de schenking van de Magnificatkapel, meer stemmen dan de andere kandidaten.

Leon Moonen, reisverleider naar geschiedenis www.cliotravel.nl

Met dank aan Sef Adams