Vastelaovend, waat is det eigelik?
Op zoek naar de ziel van een volksfeest
Vastelaovend: een katholiek feest met heidense wortels. Waarom vieren we het? Waar komt het vandaan? Welke verschillende vormen bestaan er? Op zoek naar de ziel van een volksfeest ontdekken we merkwaardige feiten, opmerkelijke verschillen en een rijke historie, die zelfs terugvoert tot aan de oudheid.
De oorsprong van het woord 'carnaval' wordt vaak gezocht in het Italiaanse 'carne levare' (of 'carnem levare' in Kerklatijn) wat het 'opheffen' of 'wegnemen' van het vlees betekent. Dit lijkt logisch te verwijzen naar de vastenperiode die er op volgt, waarin de katholieken geen vlees eten, ware het niet dat gewone mensen in Europa tot laat in de middeleeuwen zelden vlees aten.
Heidense restanten
Veel is dus ook te zeggen voor de theorie dat het woord carnaval afstamt van het Romeinse 'carrus navalis' dat naar de scheepswagen verwijst die in Romeinse optochten voorkwam. Het feest was waarschijnlijk dan ook ooit een vermenging van een Romeins lentefeest en het Germaans offerfeest. De katholieke kerk deed er later alles aan om de heidense restanten van carnaval tegen te gaan, maar zonder al te veel resultaat. Het was uiteindelijk paus Gregorius de Grote (590-604) die de vasten liet ingaan op Aswoensdag. Het hele carnavalsgebeuren werd ervóór geplaatst, zodat er een duidelijke scheiding ontstond tussen het heidense en het christelijke feest. Volgens de katholieke normen duurt het officiële carnaval dus van zondag tot dinsdagavond: de Vastenavond. Om middernacht begint dan de veertig dagen durende vastentijd, tot aan Pasen.
Boven de rivieren
Carnaval wordt dus vooral door rooms-katholieke christenen gevierd. Ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog sloten steeds meer christenen zich echter aan bij de protestantse kerk. De protestanten wilden geen carnaval vieren, omdat ze tegen de losbandigheid waren. Dat gebeurde derhalve vooral in het deel van de Nederlanden dat boven de grote rivieren lag en in handen bleef van de opstandelingen. Vandaar ook dat tegenwoordig het zuiden van Nederland nog steeds de naam heeft dat alleen daar écht carnaval gevierd wordt. Opvallend voorbeeld in deze geschiedenis is het lot van Den Bosch. In 1629 werd het vieren daar verboden, nadat de opstandige Republiek de stad op de rooms-katholieke Spanjaarden had veroverd. Pas vanaf 1794, het begin van de Franse tijd, mochten de inwoners zich weer overgeven aan het feestgedruis.
Katholieke enclaves
Toch beperkt het vieren van carnaval zich anno 2016 niet alleen tot Limburg en Noord-Brabant, zoals veel mensen denken. Uiteraard staan vooral die delen van Nederland op z'n kop. Maar ook in Zeeuws-Vlaanderen, de regio Nijmegen/Arnhem, de Achterhoek, Twente en in een paar Utrechtse plaatsen wordt feest gevierd. Bovendien zijn er nog katholieke enclaves in onder andere West-Friesland en de Noordoostpolder. Zelfs de Friese stad Sneek heeft een carnavalstraditie, compleet met intocht, optocht, sleuteloverdracht en een katholieke carnavalsmis.
België
Uit het eerder aangehaalde stukje geschiedenis volgt als vanzelf dat in België, als voormalig deel van de zuidelijke Nederlanden, bijna overal carnaval wordt gevierd. Traditioneel krijgt ook hier de prins tijdens carnaval de macht over het dorp of de stad. In sommige plaatsen, zoals in Aalst, kan een prins keizer worden als hij driemaal wordt verkozen. De oudste carnavalsstoet van Vlaanderen is de Halfvastenstoet van Maaseik, die stamt uit 1865.
Rijnlands en Bourgondisch
In Nederland worden twee soorten carnaval gevierd: Het Rijnlands en het Bourgondisch carnaval. De Rijnlandse variant wordt in Limburg, België en het zuidoosten van Noord-Brabant gevierd. De Bourgondische variant in het noorden en westen van Noord-Brabant, in Zeeland en in een groot gedeelte van Gelderland. Daarbij moet worden aangetekend dat het puur Rijnlands carnaval in Nederland vrijwel niet voorkomt. Naast deze hoofdvarianten bestaat er een scala aan lokale varianten, waarvan het Maastrichtse carnaval het meest afwijkend is. De verschillende soorten carnaval komen op veel vlakken overeen, maar zijn door bepaalde tradities van elkaar te onderscheiden. We richten ons nu even puur op de Rijnlandse variant, omdat de afleidingen daarvan in onze regio het meeste voorkomen.
Held Karneval
Het Rijnlands carnaval heeft zich in de 19e eeuw ontwikkeld in de steden in het westelijk deel van de Duitse deelstaat Noord-Rijnland-Westfalen, met Keulen als belangrijkste centrum. Daar werd in 1823 door een groep schrijvers een optocht georganiseerd. Keulen hoorde, nadat het eerst Frans bezit was geweest, vanaf 1815 bij het protestantse Pruisen. De schrijvers wilden met de stoet hun nieuwe overheersers voor gek zetten. Het hoogtepunt van de optocht was de wagen van 'Held Karneval'. Het is die 'Held Karneval', die sinds 1870 prins carnaval genoemd wordt. Hij draagt een middeleeuws pak, dat lijkt op het kostuum van de keizer van het Pruisische rijk. Net zoals een echte keizer heeft ook prins carnaval een hofhouding en een raad. En zo zijn veel van onze huidige vastelaovestradities in die tijd en op die plek ontstaan.
Hiërarchisch
Toch is het Rijnlands carnaval hier duidelijk anders dan in Duitsland. Bij ons ligt de nadruk meer op het volkse karakter van het feest, terwijl in Duitsland de grote verenigingen echt hiërarchische bolwerken zijn. Zo is in Duitsland het 18e eeuwse Pruisische militaire uniform nog steeds onverminderd populair, terwijl dat hier toch duidelijk minder het geval is. 'Überhaupt' zijn onze carnavalsoptochten informeler dan de bekende optochten van Keulen, Mainz of Aken. Rijnlandse carnavalsfeesten worden gedomineerd door de vastelaovesverenigingen die vaak een zeer lange traditie hebben. Ook de traditionele kleuren rood, geel en groen zijn typisch 'Rijnlands'. Daarnaast zijn de de vele vormen van zittingen kenmerkend voor vastelaovend zoals het hier gevierd wordt.
11
Zoals al eerder geconstateerd duurt vastelaovend feitelijk van zondag tot en met dinsdag, maar in de tegenwoordige praktijk is het vaak zo dat er tussen 11 november en het eigenlijke feest al tal van festiviteiten plaatsvinden, vooral in de laatste weken voor carnaval. 'Het seizoen' begint op de 11e van de 11e, om precies 11.11 uur. De reden voor deze datum ligt bij het getal 11, dat van oudsher als het getal van dwazen en gekken wordt beschouwd. De 11e november is exact veertig dagen voor 21 december, de kortste dag van het jaar. Daarnaast is het dan Sint Maarten, het begin van de donkere periode voor Kerstmis.
Groei
Carnaval bleef hier dus altijd een feest met een religieuze achtergrond. Maar tijdens de Tweede Wereldoorlog mocht van de bezetters helemaal geen vastelaovend gevierd worden, voor zover mensen daar al trek in hadden natuurlijk. Direct na de bevrijding beleefde de Limburgse vastelaovend echter een enorme opmars. In de grotere plaatsen werden in 1946 alweer prinsen gekozen, zittingen gehouden en optochten georganiseerd. De kleinere plaatsen bleven niet lang achter. Door de groeiende welvaart was er ook meer geld om feest te vieren. Nieuw was dat ook vrouwen actief begonnen mee te vieren en mee te helpen met de organisatie. De middelen waren er om artiesten als buuttereedners of zangers voor zittingen en bonte avonden in te huren. En omdat bijna alle wijken en dorpen gemeenschapshuizen kregen, kon men overal vastelaovend vieren.
Muziek
Na de oorlog kwam er ook steeds meer aandacht voor de vastelaovesmuziek. In eerste instantie werd die verzorgd door harmonieën en fanfares. Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw kwamen de 'zaate hermeniekes' en 'joekskapellen' in zwang, tevens als reactie op de poging van onder andere platenmaatschappijen om het carnaval met 'Hollandse' muziek commercieel uit te melken. In een tegenreactie werden vanaf dat moment ook de plaatselijke dialectliedjes sterk gepromoot, wat uiteindelijk geleid heeft tot provinciale liedjeswedstrijden als het MLLF en natuurlijk het Limburgs Vastenavondleedjes Konkoer (LVK).
Sjtimmung
Een succesvol vasteloavesleedje dient gemakkelijk in het gehoor liggen en een simpele, maar pakkende tekst te hebben die iedereen ook direct kan onthouden. Het nummer dient vooral uit te nodigen tot meezingen. 'Een minimum aan tekst, een maximum aan effect' is het credo van Peter Janssen, bewonderaar van Frans Boermans die meer dan driehonderd liedjes en vijf revues schreef. In dat opzicht zou je bijna pure poëzie gaan verwachten. En het is waar, er zijn -met name in het verleden- in die zin kleine pareltjes geschreven. Tegenwoordig lijkt het 'sjtimmung' creëren én behouden echter voorop te staan.
Buut
Wat absoluut niet kan of mag ontbreken tijdens het vieren van de Limburgse vastelaovend zijn de buuttereedners. 'Buut' is een ander woord voor de ton, waarin de buuttereedner plaats neemt tijdens zijn optreden. Maar ook de voordracht zelf wordt een buut genoemd. De buuttereedner kruipt in een bepaalde rol en verkleedt zich ook zo. In die rol vertelt hij zijn grappen en houdt hij de mensen voor de gek. Vaak wordt het te omschreven als amateur-cabaret, maar daar doe je veel buuttereedners mee tekort. Goed buuttereednen is een vak, waar gevoel voor timing en een inventieve verhaalopbouw bij komt kijken.
Geen moppentapper
Ook de Brabantse carnaval kent het fenomeen, maar daar worden de buuttereedners 'tonpraoters' genoemd. 'De Brabantse buuttereedners hebben minder strenge regels' weet Conny Bruijnaers. 'Dus zij mogen meestal 'n stapje verder gaan. Ik heb wel enorme bewondering hen' zegt de vrouw die al vele optredens in de buut achter de rug heeft. Daardoor en vanwege het feit dat ze uit Nederweert afkomstig is maar in Horn woont,weet Conny ook dat het publiek in Limburg zeer verschillend is. 'Het is daarom nooit vooraf in te schatten hoe men gaat reageren. En dat veroorzaakt voor elk optreden altijd weer de nodige spanning. Een goede buut moet een lopend verhaal zijn, een goede persiflage van het typetje dat je uitbeeldt en doorspekt zijn met sterke grappen en woordspelingen. Niet iedere moppentapper is een goede buuttereedner!'
Dagelijks leven
Inspiratie haalt Conny uit het dagelijks leven. 'Als ambulant kapster kom ik overal over de vloer en maak ik de meest hilarische dingen mee. Eenmaal thuis noteer ik leuke anekdotes en gevatte opmerkingen. Als het typetje 'staat', heb ik dus voldoende materiaal om uit te putten. Maar uiteindelijk ben ik wel het hele jaar aan het sleutelen en schrappen om een buut te creëren. Om eerlijk te zijn: een buut is eigenlijk nooit klaar...'
Cultuur
Het was Theo Franssen, als socioloog afgestudeerd met een scriptie over de vastelaovend, die verklaarde dat het ook gaat om een uiting van trots. Trots op de eigen woonplaats, de eigen streek, de eigen cultuur. Én het zich afzetten tegen het verlies van die eigen cultuur, tegen veranderingen die men niet wil. Met name die laatste stelling van de 'carnavaloog' komt misschien wel het meest exemplarisch naar voren in de jaarlijkse poeha rondom de 'Vastelaovend in Limburg poster'. De moeizaam gezochte verbinding tussen kunst en vasteloavend onderstreept de dubbele betekenis van het woord cultuur. Expirimenteren, spiegelen: je zou -ook gezien de eerder in dit artikel belichte historie- verwachten dat het omarmd wordt. Maar de vastelaovendveerder zit blijkbaar niet te wachten op een (al te) artistieke verbeelding van zijn volksfeest.
Mysterie
'Het is een uiting van cultuur, juist niet van cultuurloosheid' schreef Franssen. 'De carnavalist wil niet opgaan in de massa' voegde hij daaraan toe. Terwijl de vastelaovesveerder in een reactie daarop zich juist minstens drie dagen daarin onderdompelt. Misschien is dat wel het grootste en mooiste mysterie van vastelaovend: die dubbele ziel. Maar dan één waarmee het niet nodig is een psychiater op te zoeken. Naar de kroeg, de straten op, de buut in. Dat volstaat...