Door Hugo Luijten. Stichting IKL Limburg.
Tegenwoordig hang ik er maar wat bij. Aan de rand van het veld, naast de weg of op een kruising. ’s Zomers helder afgetekend tegen een strakblauwe lucht en in het najaar even scherp maar droefgeestig tegen een loodgrijze hemel. Met regendruppels aan mijn doornenkroon.
Over mijn waarom gaan de wildste verhalen en om eerlijk te zijn weet ik het zelf ook al niet meer. Sta ik hier om het gewas achter mij te beschermen tegen hagel en slagregens? Dat zou kunnen. De gewassen zijn teer en alle hulp is welkom, want van boven komt niet alleen maar zegen. Verzengende zonnestralen bijvoorbeeld, of felle bliksemschichten. Goed mogelijk dat ze mij daarom hebben opgericht.
En dat de meisjes vroeger om diezelfde reden een gevlochten krans van paardenbloemen om mijn schouders drapeerden.
Laatst hoorde ik echter een man beweren dat er hier ooit een ongeluk is gebeurd en dat ik hier sta om de mensen daaraan te herinneren. Een memoriekruis, zo noemde hij mij. Het kan zijn dat ik het niet goed verstaan heb want hij was net een broodje aan het eten, maar het zou natuurlijk goed kunnen. Hoe dan ook moet dat voor mijn tijd gebeurd zijn, dat ongeluk. Een botsing? Nee, zo hard gaat het hier niet. Al kan een langzaam voortsukkelend paard iemand ook lelijk raken. Misschien werd er een boerenknecht onwel? Of ging er iets mis op het veld achter me? Een ploeg, een zeis, een schop. Allemaal scherpe dingen waaraan je je lelijk kan bezeren. Of erger. Het zou in elk geval de geraniums verklaren, die elk jaar opnieuw aan mijn voeten gepoot worden.
Maar het allerbontste verhaal vertelde een vrouw, die met één hand op mij leunde en zwetend aan een veldfles dronk. Ze waren met twee en liepen eerst aandachtig om mij heen. Moordkruis zei ze plotseling. Het trof me ongenadig als een zweepslag. Moordkruis…en ze nam nog een slok. Dat betekent dat hier dus iemand vermoord zou moeten zijn. Een akelige gedachte. Waarom in godsnaam hier, op deze stille plek? Zoenkruis, zei de andere vrouw en nam de veldfles over. Volgens haar was ik een straf voor iemand die iets mispeuterde en mij hier als genoegdoening moest neerzetten om het goed te maken. Zich te verzoenen, als het ware. Ik, een straf… Ik mag nog blij zijn dat ik niet in de hoek sta.
Hoe het ook zij: over aandacht heb ik niet te klagen. Alleen is het een enorm verschil met vroeger.
Ach, vroeger… Toen namen de boeren hun pet voor mij af en sloegen met de toppen van hun vuile vingers een haastig kruis op hun smoezelige kielen.
Struise vrouwen kwamen langs om mij krachtig af te borstelen met een sopje van groene zeep. En eens per jaar trok er zelfs een processie voorbij. Voorop de fanfare, daarna zingende maagden die statig met palmtakken wuifden. Dan de pastoor en de gelovigen. Luid biddend, om mijn zegen over het rijpende koren af te smeken.
Maar vandaag de dag ben ik slechts een decoratief ornament, een bladzijde uit een toeristische route. Met een foto tussen roestkleurige herfstbladeren in een ondergaande zon. Nu zetten passanten hun fiets tegen me aan en strikken hun veters op mijn bakstenen sokkel. ‘Kijk mama, een hangjongere’, hoorde ik laatst een ventje tegen zijn moeder zeggen. Hangjongere.
Hij heeft nog gelijk ook.
© IKL en gemeente Leudal 2019