Columns

Column: de patrijs

Midden Limburg

Door Hugo Luijten. Stichting IKL Limburg

Wij patrijzen zijn deftige vogels, dáftig eigenlijk. Dat kun je al horen aan ons geluid: een kort rick..rick..rick. Met –ck, inderdaad. Zo daftig dus. Misschien dat u ons daarom ook alleen maar van het kerstdiner kent. Ach, geneert u zich maar niet heur. Als patrijs zijnde weten wij al lang dat het is wat het is, niewaar? Bovendien zijn wij tamelijk schuwe vogels, dus mensen kunnen ons niet gemakkelijk zien. Wij kruipen weg onder struiken of tussen hoog gras. Het gevaar loert namelijk overal.

Het best kun je ons nog bewonderen in de winter, als het gesneeuwd heeft.

 

Maar ja, wanneer sneeuwt het hier nog eens?

Bovendien ziet iedereen die kwaad in de zin heeft ons dan ook laag over het veld scheren of met driftige pasjes wegrennen. Dus dat gesneeuw is niet noodzakelijkerwijs in ons voordeel…

Wij zijn zo daftig vanwege onze afkomst, moet u weten.

Dat zit zo:
Een oude, Griekse geleerde had een leerling, Perdix genaamd. Die was eigenlijk slimmer dan zijn meester, zodat de oude baas hem uit pure jaloezie van de Acropolis duwde. Net op tijd werd de arme jongen door de goden veranderd in een patrijs. Een uitstekende keuze, want hij overleefde het. Maar hoog vliegen doen wij patrijzen vanaf dat moment niet meer. Een trauma van de diepe val, zegt men. Ik geloof het meteen heur. In elk geval hebben wij er behalve hoogtevrees ook nog onze Latijnse naam aan overgehouden: Perdix Perdix.
Een luisterrijke naam, van deftige afkomst en een stijlvol verenkleed. U zult zeggen: het zal wemelen van de patrijzen. Driewerf neen, helaas.

Eerst moeten wij de winter maar eens zien te overleven. Want de vos heeft ook honger. Over schorriemorrie gesproken. Soit, dan gaan wij paren – ja mogen wij even wat privacy misschien? Merci. Enfin, tussen april en september leggen wij eieren en als het goed is komen die ook uit. Al zijn pesticiden vergif voor onze vruchtbaarheid. Maar goed, er zijn dan met wat geluk kuikentjes en wij oude adel hebben de gewoonte ons gebroed direct vrij te laten. De enige voorwaarde is dat ze droog zijn. Ze hebben weliswaar geen oren, maar toch. Is dat gebeurd, dan vinden ze hun eigen kostje.

Dus laat s’il vous plaît links en rechts wat ‘onkruid’ staan, beste man, dat wemelt van de insecten.

Het onkruid zelf vinden wij volwassenen trouwens ook lekker, maar dit terzijde. Vooral die jongen, die vallen met de bosjes. Weggemaaid, letterlijk. Of omgeploegd, platgereden, kapotgeëgd, in drijfmest verzopen. Zo schiet het natuurlijk niet op met de populatie. En dan moet u weten dat wij natuurlijk niet zomaar uit een plas drinken hè? Nee heur, wij nippen. Van druppels aan bladeren en takken. Alleen lijkt daar steeds meer mis mee. Hele families met stambomen tot aan Perdix aan toe leggen het loodje. Nog niet zo lang geleden, toen u naar de lagere school ging, toen zaten er nog honderd van ons. Nu nog maar vijf. Zo hard gaat het.

Wij zijn van adel, wij vragen niets, stel je veur. Maar als u iets wil doen, zorg dan voor een rommelig hoekje op uw grasveld. Lage struiken, beetje hoog opgeschoten onkruid vol zaden en het belangrijkste: ga voor de drommel vooral niet met van die stinkende substanties aan de gang.

 

Tekst © IKL en gemeente Leudal 2019
Foto © Frans van Ool

Anja Baats-Vossen