Verhalen

Betrokken als professional én mantelzorger De lichtpuntjes van Jacqueline van de Winkel

Kelpen- Oler / Leudal

Corona heeft onze wereld op z’n kop gezet. Iedereen wordt op de een of andere manier getroffen door de uitbraak van het virus. Voor deze editie van HALLO Magazine spraken we met drie mensen die op een wel zeer ingrijpende manier met de ziekte te maken kregen. Allereerst met Jacqueline van de Winkel (56) uit Kelpen-Oler. Enerzijds is zij mantelzorger voor haar 90-jarige moeder, anderzijds werkt ze ook als professional in de zorg. Dat levert soms bizarre tegenstellingen op.

Toch geeft Jacqueline bij de aanvang van het gesprek meteen aan dat ze het heel jammer vindt dat er in de media vooralsnog vooral veel aandacht is geweest voor negatieve zaken. ‘Natuurlijk is het erg wat er gebeurt. Maar ik ben iemand die desondanks altijd lichtpuntjes ziet en gericht op zoek blijft naar het positieve.’



Stuiterballetje

Jacqueline omschrijft zichzelf door de situatie niettemin ook als soort ‘stuiterballetje’.
‘Je ziet hoe het op je werk gaat en vergelijkt dat dan toch met de aanpak op de plek waar moeder woont. Je denkt er over na hoe je ideeën en initiatieven kunt uitwisselen.’ Het meest vervreemdende van de huidige omstandigheden is echter dat ‘het balletje’ nu ook bijna letterlijk een andere kant op rolt. ‘Waar ik voor de corona-uitbraak drie keer per week na het werk mam bezocht, kan dat nu niet meer. Het is dichtbij, maar ik moet toch de andere kan op. Naar huis.’

 

Mogelijkheden


Waar Jacqueline als professional dus juist zorgt voor mensen in een risicogroep, blijft voor haar als mantelzorger van haar eigen moeder de deur gesloten. Maar meteen toont ze al de door haar omschreven aard, door te spreken over de mogelijkheden in plaats van over de onmogelijkheden. ‘Ik kan iedere dag via het digitale dossier lezen hoe het gaat met mam en we kunnen videobellen. En laatst heb ik haar dan toch kunnen zien via het raamloket.’ Die laatstgenoemde optie klinkt hoe dan ook toch wat onwerkelijk.

Maar na vijf weken kon Jacqueline hoor moeder weer eens echt ontmoeten, zij het gescheiden door een raam, terwijl het gesprek via microfoons verliep.

Het maakte de dag niet minder indrukwekkend.

 

Engeltje

‘Het klinkt misschien vreemd maar ik was in eerste instantie hartstikke nerveus toen ik aankwam op de parkeerplaats van zorgcentrum Sint Elisabeth. Ik was bang dat ik zou gaan huilen en mijn moeder daardoor van streek zou maken. Voor haar is er immers nauwelijks verschil tussen een dag, een week of vijf weken. Maar toen ik binnen kwam was het alsof er een engeltje op mijn schouder kwam zitten. Wat ook hielp was de aankleding: bloemen, een hart, het woord ‘welkom’, het zag er prachtig uit. Ik werd op slag volkomen rustig. Mijn bril heb ik nog niet zo lang, dus die zette ik maar af. Voor de zekerheid zei ik ook nog:

‘Ha mam hier ben ik dan!’

Maar het was meteen: ‘Ha Jacquelientje!’

Het was zó mooi en zó bijzonder...’



Respect


‘We begonnen ogenblikkelijk honderduit te kletsen, over de kinderen en de achterkleinkinderen. Alsof we elkaar de dag ervoor nog gezien hadden, zo was het.’ Een heel blije gebeurtenis, benadrukt Jacqueline nog maar eens, voor wie de mantelzorg in een ander opzicht trouwens verre van stil ligt. ‘De contacten met het zorgcentrum lopen via mij, maar er zijn in totaal negen kinderen. Plus de aanhang dan nog natuurlijk. Terwijl er aan zo’n raamloket écht maar één bezoeker mag komen. Ga dat maar eens allemaal regelen. Tot dusverre hebben alleen een zus en ik kunnen gaan. Een broer heeft overigens zelf corona gehad en wil er om die reden nog niet heen.

Maar het zorgcentrum kan dit natuurlijk ook niet iedere dag voor iedereen organiseren. Ik heb  in ieder geval ongelofelijk veel respect voor hoe die vaak nog zo jonge mensen hiermee bezig zijn, zowel op mijn werkplek als in het zorgcentrum van mijn moeder. Het is normaal gesproken al zo’n klus. Verzorgenden en verpleegkundigen hebben immers ook geen ‘ogen in de rug’ maar ze doen allemaal hun uiterste best. Dat deden ze trouwens voor de uitbraak al, maar nu eens te meer.’



Welzijn

Het takenpakket is door de virusuitbraak wel uitgebreid. Naast de organisatie van het beeldbellen en persoonlijke zorg is Jacqueline professioneel vooral bezig met het welzijn van mensen. ‘Zo zag ik laatst aan een mevrouw dat ze een beetje down was. Door aromatherapie, waar ik graag mee werk, wat extra kaarsjes en door haar foto’s van de kleinkinderen wat dichterbij te plaatsen, creëerden we een ‘nieuw’ comfortabel hoekje voor haar. Je zag de lichtjes in haar ogen weer terugkeren. Ook op zo’n moment is dit heel dankbaar werk. En het mooie is dat ik in het dossier van mam al dat mooie werk, al die inzet, ook terugzie. Dat geeft ondanks deze moeilijke situatie toch een erg goed gevoel.’



Gevoelsleven

Jacqueline werkt niet alleen al achtendertig jaar in de zorg, van huis uit verzorgt ze daarnaast al tien jaar Muziekwaterbedontspanningssessies, ooit groot gemaakt in de regio door Math Hansen die zij ook persoonlijk kende. Het gaat daarbij om ontspanningssessies via een waterbed met ingebouwde geluidsboxen. Tijdens zo’n muziektherapie bereiken trillingen het hele lichaam. Door de muziek op de juiste manier in te zetten kunnen lichamelijke en psychische klachten zo verholpen worden. Normaal zet Jacqueline de therapie ook op haar werk in, maar nu ligt het in beide situaties even stil. De betrokkenheid met mensen in het algemeen en hun gevoelsleven in het bijzonder, komt daardoor in het gedrang deze dagen. Maar ook nu breken de lichtpuntjes al weer snel door bij Jacqueline.

‘Ik wil de eenzaamheid niet ontkennen, daar zit vaak het verdriet van mensen. Maar als ik zie hoe de professionals echt heel hard werken om daar samen iets aan te doen, dan doet me dat zo goed. Het stelt me ook gerust ten aanzien van moeder en het geeft me kracht.

Er zijn bovendien gelukkig ook veel bewoners die binnen de situatie hun rust kunnen vinden. Dat is iets anders dan berusting hè.’


En dan alweer vooruit kijkend: ‘Nu kan misschien niet alles wat ik zou willen, maar ik kan straks nog zoveel betekenen..’

 

 

Tekst:  John Hölgens