VerhalenLeon Moonen

HALLO Historie: De langgevelboerderij in Noord- en Midden-Limburg

Noord- en Midden Limburg

De langgevelboerderij is onlosmakelijk met de geschiedenis van het platteland van Limburg verbonden. Het overgrote deel van de bevolking leefde van de landbouw. De langgevelboerderij, zo genoemd omdat alle toegangsdeuren in één van de lengtegevels waren gelegen, verscheen vanaf 1800 op de zandgronden van Noord- en Midden-Limburg en werd in de loop van de 19de eeuw in deze regio het dominante boerderijtype. In de langgevelboerderij liggen de woonvertrekken, de stal, de dorsvloer en de tasruimte (oogstopslag) in elkaars verlengde en onder één dak. De stamvorm van de langgevelboerderij was de middeleeuwse hallenhuisboerderij. Ook in deze boerderijvorm waren de woon- en werkvertrekken onder één dak verenigd, maar de draagconstructie bestond uit een aantal achter elkaar geplaatste houten ankerbalkgebinten, terwijl de langgevelboerderij werd gedragen door de muren.

Dit werd mogelijk gemaakt door het gebruik van bakstenen, die vaak ter plekke in een veldoven werden gefabriceerd of lemen stenen die in de zon werden gedroogd en in de binnenmuren werden verwerkt, omdat ze niet tegen vocht bestand waren. Door de houtconstructie met een overhellend dak, dat vaak doorliep tot vlak boven de grond,  werd het hallenhuis in één grote middenbeuk en twee kleine zijbeuken verdeeld. Een langgevelboerderij is daarentegen éénbeukig en loopt van muur tot muur. Alhoewel het voorkomt dat er lage schuurtjes tegenaan zijn gebouwd voor met name het houden van enkele varkens.

Potstal
Een belangrijk onderdeel van het hallenhuis was de potstal, die aanvankelijk ook in de langgevelboerderij bleef gehandhaafd. Op de onvruchtbare zandgronden van Noord- en Midden-Limburg was het gemengd bedrijf het meest voorkomend, waarbij het vee volledig in dienst stond van de akkerbouw. De condities in het Maasdal, waar lemige gronden overheersen, waren beter. Dat verschil in omstandigheden is tegenwoordig nog goed te zien. In de Maasdorpen liggen grotere historische boerderijen, vaak gesloten hoeves rondom binnenplaatsen, dan in de dorpen die tegen de Peel zijn gelegen. De beperkende factor voor akkerbouw op de magere zandgronden was het gebrek aan mest en om zo weinig mogelijk verloren te laten gaan, werd het vee zoveel mogelijk binnen gehouden. Het noodzakelijke mestmaken gebeurde in de potstal, een kuil van een halve tot een meter diep, waar de dieren op de eigen stalmest stonden. Om het vee enigszins een droog ligbed te bieden en om de hoeveelheid mest te vergroten werd regelmatig een laag heideplaggen in de stal gebracht.

Door het groeien van de mestlaag kwam het vee steeds hoger te staan. Het uitmesten van de potstal gebeurde in de regel twee keer per jaar; in het najaar als de winterrogge werd gezaaid en in het voorjaar. Voor de productie van mest was de potstal 'onovertroffen', maar er kleefden ook enkele nadelen aan. Het besmettingsgevaar voor het vee was groot en de stank en de vliegen zorgden voor overlast. Het vee raakte makkelijk vervuild en daarmee ook de melk. Toen aan het einde van 19de eeuw het belang van dierlijk mest door de uitvinding van kunstmest minder werd en de kwaliteit van melk, voor o.a. de boterwinning, juist meer aandacht kreeg, werd de potstal langzamerhand vervangen door de grupstal. Bij dit type stal werd de ontlasting van het stalvee opgevangen door een mestgoot, de grup, en direct afgevoerd naar de gierkelder.

 

Woonhuizen
Tot vlak na de Tweede Wereldoorlog zijn er langgevelboerderijen gebouwd. Voor een gemengd boerenbedrijf was de langgevelboerderij dus bijna anderhalve eeuw lang een geschikt boerderijtype. Er was geen standaard, want er waren grote en kleine langgevelboerderijen en ook de daken vertoonden verschillen: zo had je driehoekige zadel- en geknikte mansardedaken. Maar de basisindeling van woonruimte, stal, dorsvloer en oogstopslag onder één dak bleef overal hetzelfde.  In de zestiger jaren werd de landbouw gemoderniseerd en vond er een enorme toename van het aantal varkens, koeien en kippen plaats. Al dat vee paste niet meer onder het dak van de langgevelboerderij. Veel boerenbedrijven werden weggesaneerd. Er verschenen nieuwbouwstallen zo groot als sporthallen, die de oorspronkelijke hoeve figuurlijk en soms ook letterlijk in de schaduw stelden. Een eventueel nieuw woonhuis kwam los van deze megastallen te staan. In de dorpen verloren de langgevelboerderijen de boerenfunctie en werden ze opgeslokt door de uitdijende bebouwing. Als ze niet zijn afgebroken zijn ze verbouwd tot woonhuizen, waarin nog moeiteloos de grote schuurdeur is te herkennen, nu vaak dichtgemetseld of van een groot raam voorzien, waardoor ooit op zomerse augustusdagen volgeladen hooiwagens naar binnenreden.