In de gemeente Leudal staan enkele woningen die herinneren aan het naoorlogse huizentekort en daarnaast bewijzen dat ruilhandel van alle tijden is. Tevens zijn de huizen een monument van Herrijzend Nederland. In dit artikel gaat het over de houten Oostenrijkse woningen, die abusievelijk ook wel eens Zweedse woningen worden genoemd.
Ruilhandel
Tijdens de oorlogsjaren was de huizenbouw in Nederland nagenoeg stilgevallen. Daardoor was een huizentekort ontstaan dat nog eens extra in de hand werd geholpen door de vele verwoestingen van oorlogsgeweld. Ook groeide de bevolking in de jaren na de oorlog zeer snel. Om deze grote woningschaarste te bestrijden zocht het Ministerie van Wederopbouw koortsachtig naar snelle en goedkope oplossingen.
Een druppel op de gloeiende plaat was de koop van 800 houten, prefab woningen in Oostenrijk. Alhoewel koop. Nederland kon door een deviezentekort de woningen amper met geld betalen. Ook Oostenrijk kampte met een deviezenprobleem en in dit land was een dringende behoefte aan voedsel. De deal werd gemaakt om de woningen te betalen met gedroogde groenten, zaden en visconserven: kortom huizen tegen eten.
Het was een zakelijke ruilhandel en dus zeker geen gift of "Wiedergutmachung" van Oostenrijk, zoals soms wel eens wordt gedacht (aan de top van de Duitse bezetting in Nederland stonden twee Oostenrijkers, namelijk Rijkscommissaris Seyss-Inquart en SS-politiechef Rauter). Vervolgens zond het ministerie een brief aan de vier meest getroffen provincies, waaronder Limburg, of ze in deze woningen geïnteresseerd waren. Limburg kreeg 200 woningen toegewezen. De woningen werden uitgevoerd als landhuisjes, naar ontwerpen van Nederlandse architecten.
Brandgevaar
De geprefabriceerde houten huizen werden in onderdelen aangevoerd per spoor. Voor iedere woning waren twee goederenwagons nodig. Alle woningen kwamen vanuit Oostenrijk op station Venlo aan. Een woning kon snel worden gebouwd. Als het fundament er lag, was de klus in enkele dagen geklaard.
Naast deze betonnen fundering, waren ook dakpannen en glas meerwerk aan het huis, dat vaak door een plaatselijke aannemer werd uitgevoerd. Maar die laatste twee bouwmaterialen waren een probleem omdat er nauwelijks dakpannen en glas te krijgen waren.
De huizen hebben allemaal hetzelfde bouwplan en hebben aan de buitenkant de typische donkerbruine houtkleur. Dit is te danken aan het gebruikte hout, de Zwarte of Oostenrijkse Den.
Rondom het huis ligt meestal een royale tuin. Dat was oorspronkelijk vanwege het brandgevaar. Nederland is traditioneel een bakstenenland en er was toen nauwelijks ervaring met houtbouw. Het voorschrift luidde dan ook om te bouwen op ruime kavels. De huizen hebben deze groene, tuinachtige uitstraling vaak tot in onze tijd weten te behouden.
Directeursgezin
De huidige gemeente Leudal telt 5 van deze Oostenrijkse woningen. Op de Tramstraat in Roggel liggen er zelfs 2 naast elkaar. Ook Heythuysen heeft 2 van dergelijke woningen, 1 aan de Oude Trambaan en 1 aan de Notaris Ruttenlaan. De 5de is in Nunhem gelegen aan een zijweg van de Kerkstraat tegen het terrein van Nunhems Zaden aan. In dit houten huis heeft het directeursgezin Meddens gewoond, na de brand op het kasteel Nunhem in 1947. Dit laatste geeft ook wel een beetje aan voor wie deze woningen waren bestemd, namelijk de gegoede middenstand. De levensduur van de huizen werd geschat op 50 jaar. Ze staan er nog steeds.