Met de r in de maand zijn kou en natheid niet ver weg. Een opwarmbeurt kunnen we op gure novemberdagen goed gebruiken, hoewel het hedendaagse najaar een flauw aftreksel is van wat we vroeger gewend waren. Ik vraag me af of we ooit nog een ouderwetse winter zullen beleven met een pak krakende sneeuw onder onze gewatteerde laarzen en een snijdende wind waarin het kwik daalt naar -15 graden. Nu is het de klimaatverandering die menigeen angstvisioenen bezorgt over woestijnvorming, ontembare stormen en een sterk stijgend waterpeil van oceanen en zeeën. Ongetwijfeld ziet de wereld er over 100 jaar heel anders uit, maar laten we het hoofd koel houden en bakens verzetten nu het nog kan. Angst is altijd een slechte raadgever geweest, zo heb ik geleerd.
“Ze kunnen me wel blij maken, maar niet bang” zei mijn vader zaliger lang voor de eeuwwisseling. Toen was er geen klimaatcrisis maar waaide een striemende wind uit de kerkelijke hoek en donderde het vanaf de preekstoel. De hel en verdoemenis waarmee de rooms katholieke kerk indertijd dreigde, waren aan hem niet besteed. Pa nam hiervan duidelijk afstand en leerde zijn kinderen om niet alles voor zoete koek te slikken.
Want laten we wel wezen. Hoeveel onzin hebben we vele generaties lang niet moeten aanhoren? Neem als voorbeeld het vagevuur, dat verhitte voorportaal van de hemel. Ene priester Johann Tetzel verkocht aan het eind van de middeleeuwen dure aflaten aan het goedgelovige publiek. Voor een forse som goudflorijnen verkregen welgestelde lieden na hun dood een mooie korting op de boetedoening in het vagevuur. Arme sloebers waren voor Tetzel en consorten commercieel oninteressant en hadden het nakijken; zij waren volgens de leer gedoemd de volle rit in het knapperende vagevuur uit te zitten. Johann Tetzel plukte de gelovigen kaal namens aartsbisschop Albrecht van Brandenburg. Deze schraapzuchtige prelaat bulkte van de schulden; de gelofte van armoe was aan hem niet besteed. In allerlei variaties is door de eeuwen heen de kerkelijke geldbuidel gevuld, en zeker niet altijd met gewijde motieven. Maar rituelen en gebruiken in de kerk gaven de goegemeente houvast. De geur van wierook betekende al vooraf een snuifje hemel en verdreef voor even de afschrikking van vagevuur en hel.
Als jongetje had ik zo mijn eigen gedachten over de potentiële verblijfplaatsen na de dood. De hemel vond ik natuurlijk fantastisch. Met familie en vriendjes dagelijks aan een rijkelijk gevulde tafel zitten, en nooit meer te hoeven afwassen, want dat deden de engeltjes. Zo’n hemels leven zag ik wel zitten. Maar wat als het Alziend Oog toch wat pekelzonden ontdekte en me een tijdje zou laten sudderen in het vagevuur, die gevreesde superbarbecue? Om maar te zwijgen over de eeuwige veroordeling tot de hel. Om in die kokende, helse bakoven steeds achter de stinkende kont vol zwavel van de duivel te moeten aanlopen, was ondenkbaar. Zoiets doe je een klein jongetje niet aan. Hoewel ik zeker niet de braafste van de klas was, vertrouwde ik hier op de redelijkheid en clementie van de Schepper. Mijn vonnis zou maximaal een kortstondig verblijf in het vagevuur worden, natuurlijk op de lichtste afdeling waar nauwelijks wordt gestookt.
En ik weet zeker dat ik u daar over wat jaartjes tegen het voorverwarmde lijf ga lopen. Om linea recta in de hemel te komen, moet je namelijk zowat heilig zijn, en eerlijk gezegd heb ik in Midden-Limburg hooguit enkele schijnheiligen kunnen ontdekken. De hel streep ik voor jullie sowieso door; eeuwige slechteriken lopen hier namelijk niet rond. Zullen we dus afspreken samen een pot bier te gaan drinken in het vagevuur, ergens rond 2048 in een louche bar op het Plein van de Gloeiende Kooltjes?