Als ik voor één avond cabaretier zou kunnen zijn, wat zou ik dan doen?
Ik denk dat ik me dan waarschijnlijk in een dierenvel zou hullen, net als Bert Visscher. Het dierenvel zou een namaakvel van een wolf kunnen zijn, of in elk geval een namaak-dierenvel van een ander dier … een leeuw, een tijger, een okapi … ja, namaak natuurlijk. Ik begrijp best dat men bevreesd is voor een wolf, maar ik durf het niet aan om een beschermde diersoort af te knallen of neer te knuppelen.
En ik zou het stuk ‘Het Edict van Theo’ noemen, wel wetende dat alleen de Paus of andere hoogwaardigheidsbekleders een edict mogen uitvaardigen. Het stuk zou zijn geïnspireerd door Theo Maassen, een van de cabaretiers met toch een ietwat grof taalgebruik. Althans wat grover dan men in de tijd van De Grote Drie Wim Sonnenveld, Wim Kan of Toon Hermans gewend was. In die tijd had je een kind van drie nog gerust in de zaal kunnen laten houden, want toen was het geen schande als een cabaretier een boer liet. Het leverde toch altijd applaus op.
En waarom zou ik het stuk ‘Het Edict van Theo’ noemen? Omdat hij een kind van drie tijdens een optreden had weggestuurd? Ja, daar komt het wel ergens in de buurt. Kinderen van nu hoeven niet altijd te worden blootgesteld aan de vreemde gedachten, waarin volwassenen zich zou goed plachten te uiten. Ik vind het dan ook een goede beslissing om de peuter weg te sturen.
Maar als ik het podium op zou komen, zou ik in mijn nep-dierenvel gaan schreeuwen. Zodat de toehoorders ook weten hoe gefrustreerd ik me kan voelen door niets te horen. En ik zou de lampen staalhard aanzetten, zodat de toehoorders zouden weten hoe gefrustreerd ik me kan voelen door minder te kunnen zien. Maar ja, daar ben ik veel te aardig voor. Ik zou de toehoorders op een toon des treurniswekkende onzin een verhaal proberen te vertellen.
Om dan na het in ontvangst nemen van het welkomapplaus te gaan vertellen over het Edict van Theo, toen en nu. Nu moeten we er toch voorzichtig mee zijn! Behalve als het kind het niet zou kunnen horen en auditieve ondersteuning krijgt, natuurlijk. Dan krijgt men het niet mee en kan het van alles zijn, waarom er wordt gelachen en geapplaudisseerd.
Ik weet nog dat ik als kleine jongen van vijf mee mocht naar een optreden van The George Baker Selection. Het kan zijn dat die in Maasbree kwamen, maar zeker weten doe ik het niet. Ik was immers maar vijf. Samen met kameraadje Hans – die wat ouder was – mochten wij mee met onze ouders. Allebei een stoer mouwloos hemdje aan. Het mijne was wit, dat weet ik nog wel zeker. En toen George Baker (kent u hem eigenlijk nog wel? … van Little Green Bag en Una Paloma Blanca) pauze had, renden wij het podium op en pakten zijn gitaar. Of ik of Hans, dat weet ik niet meer. Maar de lamp scheen ineens op ons neer, alsof wij daar in het zilveren maanlicht de nieuwe vertellers van het levenslied waren.
En ik heb George niet ziedend uit de kleedkamer horen of zien aankomen, roepend: ‘Blijf met je vuige poten van mijn gitaar af!’ Nee, dat kon ook niet. We waren maar kinderen. Wel wetende dat die meneer nou ook niet altijd over de bloemetjes en bijtjes aan het zingen was. Maar ja, ik had er tekstueel gezien toch niets van kunnen volgen. Dat maakt de zaak dan wat makkelijker.
Misschien zou ik na deze tekst in mijn cabaretstuk ‘Het Edict van Theo’ in mijn nep-dierenvel een stukje op gitaar hebben gespeeld. Als ik tenminste niet zou struikelen over alle kabels die bij zo’n show horen. Want ja, een cabaretier moet blijven verrassen, dat hoort er nu eenmaal bij.