Het mooie van een dialectwoord is dat alleen al de klank een apart gevoel oproept. Een voorbeeld hiervan in het Maastrichtse dialect is “kräölke” wat koorzangertje betekent. Als piepklein jongetje had ik het geheime verlangen ooit furore te gaan maken als zo’n koorzangertje, daarmee in de voetsporen tredend van Peterke Serpenti. In zijn jongste jongensjaren genoot de kleine Serpenti samen met de Mastreechter Staar tot ver over de grens grote bekendheid. Met zijn kristalhelder stemmetje en begeleid door de donker resonerende mannenstemmen van de fameuze ‘Staar’ bezorgde hij iedereen een onvergetelijk kerstgevoel. IJsbloemen op de ramen, een dik pak sneeuw, druipkaarsen, een warm saucijzenbroodje en Peterke die vanaf de 33-toerenplaat ‘Slaap nu mijn Jezuke’ zong: in ons kinderrijk gezin waren dit de vaste elementen voor het echte kerstfeest.
Nu moet ik bekennen dat het koorzangerschap bij mij altijd sluimerend is gebleven. Ik ging alleen voor de hoofdprijs en wilde Peterke tenminste evenaren.
In de badkamer lukte dat nog een beetje maar daarbuiten joeg ik de hele familie in de gordijnen.
Mijn ouders waren erg tolerant maar ook hun oren hadden een pijngrens. Talent moet natuurlijk rijpen en ik heb daar ruimschoots de tijd voor genomen. Wanneer je te gretig bent, loop je het risico onherstelbare schade aan de broze stembanden aan te richten en een veelbelovende carrière in de knop af te breken. Zodoende heb ik me fluisterend en omzichtig door vele, vele jaren heen bewogen, zonder stemverheffing en altijd zoetgevooisd. Bij een uitbundig feest als carnaval bijvoorbeeld was meezingen er niet bij. Veel te ongepolijst. Weliswaar liep ik altijd voorop in de polonaise en schunkelde om het hardst aan lange schragentafels vol schuimende bierglazen, maar ik hield de lippen stijf op elkaar. Mijn mond ging niet open, hooguit om de keel te smeren.
Dat was immers een nuttige investering voor mijn toekomstige zangcarrière en het keelsmeren heb ik altijd consequent volgehouden,
ook buiten carnavalstijd. Ik wist waarvoor ik het deed!
Inmiddels ben ik de 70 ruim gepasseerd en dan wordt het toch langzaamaan tijd de buitenwereld mee te laten genieten van mijn meesterlijk vibrato dat een leven lang was gerijpt. Ik besloot uit de schaduw te treden, vol in de spotlights. Er deed zich verleden maand een mooie gelegenheid voor dankzij een sympathiek initiatief van gemengd koor Con Amore uit Baexem. Op een zaterdagmiddag mochten geïnteresseerden tijdens een workshop eens proeven hoe leuk het was om samen in een koorsetting te zingen. Zelfs L1 en ML5 waren met draaiende camera’s aanwezig; de journalistieke speurneuzen waren kennelijk op zoek naar een ontluikende lokale Pavarotti. De camera’s pikten mij echter niet op en dat was maar goed ook. Aan goede wil ontbrak het niet, maar de ademhalingsoefeningen vooraf waren funest. Bekken en middenrif kregen het zwaar te verduren en de luchtverplaatsing langs strottenhoofd en stembanden zorgde voor een schor-krassend geluid dat een zwangere kraai niet had misstaan. De conclusie lag voor de hand dat hier voor het koor geen meerwaarde was. Een krassende kraai verander je niet zomaar in een Japanse nachtegaal. A capella zingen werd uiterst risicovol met mij in de gelederen om over een aria-solo maar te zwijgen.
Met oprechte dank aan de lieve en geduldige mensen van Con Amore zet ik een punt achter mijn aardse zangcarrière. Mocht ik later in de hemel komen dan ga ik evenmin bij het engelenkoor. De cherubijntjes hebben ook recht op hemelse rust en een fatsoenlijk uitgevoerde hobby; op een mislukt kräölke zitten die niet te wachten. Hooguit tokkel ik hoog in de wolken fanatiek op de luit of blaas met bolle wangen de schalmei. Dat lijkt me wel wat. En als ik ooit nog zing, is dat een toontje lager.