Het lijkt wel alsof het in het dagelijks leven steeds moeilijker wordt om nog een plekje te vinden waar het stil is. Veel mensen horen de 'muzak' in supermarkten, liften en parkeergarages al niet meer, waarbij je je zou kunnen afvragen waarom er dan überhaupt nog getrakteerd wordt op muzikaal behang.
Bovendien informeert niemand naar smaak, dus doorgaans gaat het inderdaad om totale bagger waar toegewijde muziekliefhebbers jeuk van krijgen. 'Vlakke, zachte achtergrondmuziek', zo definieert de encyclopedie het nog. Door autotune onderdrukt gekrijs op bazuinsterkte, zo zou ik het eerder omschrijven. In kledingzaken kom ik liever helemaal niet meer sinds je daar bij de entree en zelfs nog meters verderop al wordt weggeblazen door een installatie, waar discodancing Geelen ook in de hoogtijdagen niet tegenop had gekund.
Auto's worden steeds stiller maar dat wordt dan weer ruimschoots gecompenseerd door knetterende brommers en scooters, die nauwelijks harder gaan dan een fiets maar des te meer herrie maken. Ontkoppeld gas geven lijkt een nationale sport geworden. Ondertussen zie ik mensen op en in allerlei soorten vervoermiddelen - maar tevens te voet - met oorkleppen op. Niet om zich te beschermen tegen al het krakeel, maar juist om zich ook nog eens auditief op te sluiten in hun eigen geluidswereld. Dat de rest maar uitkijkt...
'Ja, waarom ga je dan ook in een stad wonen?' hoor ik u bijna denken. Maar dat maakt al lang niets meer uit. Kon je vroeger in het dorp hooguit ook wel eens iemand voorbij horen komen in een rijdende hifi-installatie, waarbij het een raadsel was waarom de bestuurder zelf niet sterrengek werd in zo'n wagen, ook op de fiets ben je op het platteland tegenwoordig niet meer veilig. Zo ben ik laatst met mijn tweewieler maar even stil blijven staan in het Leudal, om twee opgeschoten jongens te laten passeren. Verrassend kleine speakers op een bagagedrager kunnen in deze tijd een massa herrie produceren.
Pas vijf minuten nadat ze voorbij waren gefietst kon ik weer wat vogels horen.
We produceren dus wel een hoop geluid met elkaar, maar blijkbaar steeds minder voor communicatieve doeleinden. Zo las ik het bericht dat veertig (!) procent van de jongeren last heeft van telefoonangst. Bellen vinden ze maar raar, ze sturen liever een appje. In een telefoongesprek moet je direct reageren en onze jeugd lijkt niet meer met die spontaniteit om te kunnen gaan. Maar ook volwassenen vergeten regelmatig waar je je stem zoal voor kunt gebruiken. Zo heb ik een collega gehad die mij e-mailtjes stuurde terwijl zijn bureau tegen dat van mij aangeschoven stond.
Zowel stilte als geluid lijken we dus vaak verkeerd te gebruiken, bedacht ik daardoor laatst. Misschien is er iets blijven hangen van de indruk die een tentoonstelling over de spiritualiteit van de Roermondse Orde van de Kartuizers op me maakte, inmiddels jaren geleden. Zij hadden de stilte als een eeuwige bondgenoot. Nu wil ik niet zeggen dat u allemaal ook beter het klooster in kunt gaan, maar zelf heb ik tijdens een stiltewandeling in het bos al eens mogen ervaren hoe intens en indringend communicatie zonder woorden kan zijn.
We spreken over 'ongemakkelijke stiltes'. Maar waarom ervaren we die als ongemakkelijk?
En willen we daarom soms elk hoekje en gaatje vullen met geluid? Terwijl stilte het begin van luisteren is. Als we de stilte voldoende ruimte geven, zullen we bovendien weer ontdekken dat die vanzelf aangenaam wordt. De beste manier waarop ik ooit iemand heb kunnen laten weten hoezeer ik mij op mijn gemak voelde in haar gezelschap was in een vragende dichtregel:
'Wanneer kunnen we weer samen zwijgen?'