Amateurhistoricus Wilbert Manders (50) uit Panningen is in het dagelijkse leven projectleider bij een bouwbedrijf en vader van een gezin met opgroeiende kinderen. Hij spendeert al zes jaar bijna zijn gehele vrije tijd aan een onderzoek naar Limburgers die in de oorlog ervoor kozen om voor de Duitsers te vechten.
En het einde is nog niet in zicht. "In het oorspronkelijke plan beperkte ik mij tot Noord- en Midden-Limburg, maar na een publicatie in Dagblad De Limburger kreeg ik zoveel reacties uit het zuiden, dat ik heb besloten om de gehele provincie te onderzoeken", zegt hij over zijn studie. "Ook al betekent dit dat ik de uitgave van mijn boek over dit onderwerp heb moeten verschuiven naar 2024 en wie weet misschien wel naar 2025".
Met hun keuze voor o.a. Waffen-SS, NSKK (nazi motorkorps), Kriegsmarine, Wach- und Schutzdienst, Luftwaffe of het gewone Duitse leger overtraden deze 'foute Limburgers' juridisch gezien Artikel 101 van het Wetboek van Strafrecht: Vrijwillig bij een buitenlandse mogendheid in dienst. Het is een beladen item geeft Manders toe en dat is wellicht de verklaring dat beroepshistorici om deze hete brij 'met een zwart randje' hebben heen gedraaid.
Hoe is hij eigenlijk zo geïnteresseerd geraakt? "Ik heb eerder boeken in het Duits gepubliceerd over specialistische onderwerpen, namelijk de veldpost van de Waffen-SS en de inzet van postmedewerkers in het SS-leger. Tijdens dit onderzoek heb ik terloops informatie verworven van een SS-er uit ons dorp, waar ik vroeger wel eens speelde. Ik ben opgegroeid in Maasbree en ik stelde mij vervolgens de vraag hoeveel collaborateurs onze regio wel niet heeft geteld. Eigenlijk paste dit precies bij mijn behoefte om nu eens een onderzoek dichter bij huis te houden.
Dat het zo uit de hand zou lopen had ik op dat moment niet vermoed", lacht Manders. Inmiddels heeft hij 1800 namen van Limburgse mannen en vrouwen boven water gehaald die om wat voor reden dan ook de Duitse wapenrok hebben aangetrokken. "Meer dan er wellicht verzetsstrijders in deze provincie zijn geweest", voegt hij er aan toe. De namen heeft hij voornamelijk opgediept uit gemeentelijke archieven, Verleihungslisten voor het IJzeren Kruis (Duitse militaire onderscheiding), NSB-kranten en de Deutsche Dienststelle Berlin waar nazisoldaten (ook Nederlanders) staan geregistreerd. Maar ook de Staatscourant uit het jaar 1953 was een dankbare bron. "In feite waren deze Limburgers na de oorlog stateloos, omdat ze door hun ondertekening voor vreemde krijgsdienst automatisch hun Nederlanderschap hadden verloren. In 1953 werd een wet ingevoerd waardoor deze stateloze Limburgers hun Nederlandse Nationaliteit weer konden terugkrijgen. Hun namen werden gepubliceerd in de Staatscourant".
Van ongeveer de helft van deze 1800 namen heeft Manders inmiddels een persoonlijk dossier aangelegd, mooi gerangschikt op de naam van de Limburgse gemeente waar iemand woonachtig was. Het wordt duidelijk dat Manders dit onderzoek zeer minutieus en systematisch aanpakt. "Ik ben nu eenmaal een perfectionist", verklaart hij. Honderden uren heeft hij al doorgebracht in het Nationaal Archief in Den Haag om o.a. te spitten in de archieven van de Bijzondere Rechtspleging, de instantie die na de oorlog was belast met de rechtspraak over de Nederlanders die hadden gecollaboreerd met de Duitsers.
Kunnen er al voorlopige conclusies worden getrokken over bijvoorbeeld hun motivatie? Manders constateert heel kernachtig samengevat dat er gedurende de oorlog een verschuiving van idealisme naar opportunisme heeft plaatsgevonden. Hij schat in dat driekwart om praktische redenen heeft gekozen voor de Duitse wapendienst. "Kijk, de eerste vrijwilligers in 1941 en 1942 voor de veldtocht in Rusland kwamen hoofdzakelijk uit een NSB-milieu. Die kreeg je nog wel enthousiast met de leus "We gaan Stalin halen in Moskou." Volgens Manders ging later in de oorlog zeker ook de verplichte tewerkstelling in Duitsland, de Arbeitseinsatz, een rol spelen. Om deze te ontlopen hebben vele vrijwilligers zich gemeld voor een militaire klus in Nederland. "Dan bewaakte je zelfs voor een beter salaris bijvoorbeeld het Duitse vliegveld in Venlo en was je bovendien iedere avond thuis". In het laatste oorlogsjaar was er zelfs vaak sprake van puur lijfsbehoud. Gedeporteerde mannen naar Duitsland werden na een ellendige dag in de fabriek 's avonds door de legerronselaars verleid om te tekenen voor het Duitse leger. "Er streden zelfs twee moslimdivisies en een regiment uit India in het Duitse leger", geeft Manders aan om de sluwheid van de recruiters te onderstrepen. Hij wil maar zeggen dat het vanuit ons huidige perspectief en vanuit onze luie stoel wel heel gemakkelijk is om te oordelen.
Er zijn zoveel verschillende redenen geweest om in Duitse dienst te gaan en Manders verwacht dan ook niet anders dan dat zijn boek het heersende zwart-witbeeld behoorlijk zal nuanceren. Dat wil niet zeggen dat er onder de 1800 Limburgers geen oorlogsmisdadigers hebben gezeten. "Die ben ik zeker tegengekomen", zegt hij kordaat. "Kampbewakers van o.a. Amersfoort en zelfs vernietigingskamp Auschwitz, maar daar zal ik in mijn boek verder over uitweiden".
Na de oorlog verschenen de meeste 'zwarte kameraden' voor het hekje van de eerder genoemde Bijzondere Rechtshoven. Deze tijdelijke rechtbanken werden echter overspoeld met rechtszaken, zodat het niet in alle gevallen tot een veroordeling kwam. Er was ook onderscheid, beweert Manders. "Nederlandse SS-ers die in België hadden gevochten tegen soldaten van de eigen Prinses Irenebrigade werden doorgaans zwaarder gestraft dan hun SS-kameraden in Rusland." Verder werd er gratie verleend, zoals bijvoorbeeld bij de inhuldiging van koningin Juliana in 1948. Ook kon je door b.v. te werken in de mijnbouw in Zuid-Limburg strafvermindering krijgen. Nederland had ook andere zorgen. Het land moest opgebouwd worden en de Koude Oorlog stond voor de deur.
Mocht het justitieel gezien misschien voor veel vrijwilligers enigszins met een sisser zijn afgelopen, in hun eigen woonplaats werden ze vaak met de nek aangekeken. "Het was voor de gewezen overlopers moeilijk om een huis en een baan te krijgen. Vooral in kleine dorpen zat er niets anders op dan om te verhuizen. Velen leefden in armoede", verduidelijkt Manders hun naoorlogse maatschappelijke positie. In dat beeld past ook naadloos de SS-er waar Manders vroeger als kind wel eens over de vloer kwam. "Tot 1950 heeft hij in Russische krijgsgevangenschap gezeten en bij thuiskomst was er voor hem geen baan en woning.
Hij heeft altijd als een schim geleefd en heeft nooit iets over zijn oorlogservaringen verteld", kan Manders zich herinneren. "Die zwijgzaamheid en de gevolgen van hun foute keuze in stilte dragen, al dan niet met verbittering, is heel kenmerkend geweest voor deze Nederlandse nazisoldaten. Bij de kinderen en kleinkinderen tref je zelfs nu nog veel schaamte aan. Het wordt tijd, zonder zaken goed te praten, dat deze geschiedenis bekend wordt", besluit Manders.
Wie meer informatie wenst of een verhaal over dit onderwerp heeft, kan contact opnemen met Wilbert via onderzoeklimburg@gmail.com"
Tekst:Leon Moonen
voor HALLO Magazine/HALLO Magazine Online www.halloonline.nl