Het is volgens mij één van de lelijkste taaltrends van dit moment: het bij iemand anders informeren naar de mate van een eigen gevoel of emotie, omdat men er klaarblijkelijk niet toe in staat is die zelf uit te drukken. Voorbeeld: ‘Hoe leuk is dat?’
Ik weet ook nooit wat ik op zo’n vraag moet antwoorden. Half leuk? Voor dertig procent? Betrekkelijk leuk? Geen idee. Meestal kies ik dus voor dat laatste: ‘Ik zou het niet weten’, of een variant daarop. Want dat is het meest oprecht. Waarna de vrager vervolgens meestal volledig aan het antwoord voorbijgaat en weer doorratelt.
Voor het decembernummer van dit blad sprak ik met Ger Brouns uit Buggenum over zijn verzet tegen de komst van afvalverwerkende industrie op het terrein Zevenellen. Daar stond de volgende kop boven
‘De vervuiler betaalt niet altijd’. Een paar maanden later kwam ik er bovendien achter dat het nog veel ernstiger is.
Hoe ergerlijk is dat? Hoewel het toenmalige ministerie van VROM in 2007 nog vond dat de kosten van het opruimen van ‘historische vervuiling’ (dat is alles van vóór 1987) voor 75 procent op het betreffende bedrijf moet worden verhaald en bij recente vervuiling zelfs voor 100 procent, blijkt de praktijk heel anders. En als de vervuiler failliet is of dood, dan zou de huidige eigenaar van grond of bedrijf ervoor opdraaien. Maar ook dat gebeurt niet. U mag drie keer raden wie er – via de belastingen – wél voor in de buidel mag tasten. Hoe onrechtvaardig is dat?
Onderzoeksjournalisten van het platform Investico verrasten lokale, provinciale overheden én het Rijk met de vraag wie de rekeningen voor vervuiling betaalt. Je gelooft je ogen niet als je de reacties leest. Men had geen zicht op die financiën, of men vroeg het zich zelfs niet af. Hoe schandalig is dat? Overheden die het wel bijhielden schetsten bovendien een ontluisterend beeld: het ideaal om de kosten voor driekwart door de markt te laten financieren, wordt zelden of nooit gehaald. Vooral bij kleinere gemeenten betaalt doorgaans de overheid uiteindelijk alles.
Waar Brouns in het genoemde interview al de lijntjes aanhaalde tussen onder meer de politiek en de industrie, blijkt dat verschijnsel niet exclusief aan Limburg voorbehouden. In de meeste vervuilingskwesties is de verantwoordelijke partij vaak een grote werkgever of een projectontwikkelaar. Een wethouder, gedeputeerde of watergraaf kijkt wel uit voor hij of zij daar ruzie mee maakt. Nu maakten andere vormen van handjeklap en het koesteren van ‘de goede sfeer’ de afgelopen weken een voortijdig einde aan het provinciale bestuur. Maar met de nieuwe omgevingswet moeten vooral de gemeenten zelfstandig opereren op dit terrein. En veel wethouders geven nu al aan, dat financieel niet aan te kunnen.
Terwijl de provincie de afgelopen jaren juist met subsidies strooide richting bedrijven die zich verscholen achter terminologieën als ‘wij werken met de best beschikbare technieken’, bleken die procedés bij nader onderzoek toch minder betrouwbaar dan in eerste instantie werd voorgespiegeld. In die situaties gold dus zelfs eerder de stelling dat de vervuiler juist betaald werd. Hoe misselijkmakend is dat?
Het huidige ministerie van Infrastructuur en Waterstaat had vooral mooie woorden in petto voor de journalisten. Het ministerie gaf aan in overleg te zijn met provincies en gemeenten ‘over hoe we de komende vijf jaar de resterende saneringsopgaven gezamenlijk zo doelmatig mogelijk kunnen aanpakken.’ Om bij nieuwe vervuiling te voorkomen dat kosten bij de belastingbetaler terechtkomen, zou het ministerie werken aan een ‘verplichte financiële zekerheidstelling in de vergunning voor mogelijk vervuilende activiteiten.’
Maar ja, met straks nagenoeg dezelfde politieke poppetjes weer aan de knoppen kan ik daar eigenlijk maar een ding op zeggen: ‘Hoe geloofwaardig is dat?’