Gelukkig keert het oude leven stilaan terug. Wanneer je weer een terrasje kunt pikken, buiten de deur een vorkje mag prikken of een museum kunt bezoeken leeft dat toch prettiger. Wat mij betreft kan dat laatste niet genoeg worden gedaan. Immers, niet alleen arbeid adelt. In musea spiegelen we het nu van vandaag aan het toen van vroeger. En je kunt er natuurlijk kunst bekijken.
Vaak herken ik in die kunst best de grote K, maar soms wordt dat aardig bemoeilijkt.
Het zal ongetwijfeld aan mij liggen, maar al kijk ik urenlang vanuit allerlei hoeken naar een of ander fraais, dan kan ik er nog geen touw aan vastknopen. Zeker vroeger hadden kunstenaars bovendien de nare gewoonte het kunstproduct te voorzien van het label ‘Zonder titel’.
Over de bedoelingen van de kunstenaar ontstaan bij mij dan aardig wat vraagtekens. Een verklaring is natuurlijk dat hij het zelf ook niet weet. Hij is nog zoekende en beschouwt de tentoongestelde, kwellende expressie als een moeizaam tussenstation op de weg naar eeuwige roem, zoals een loom voorspel toch kan leiden tot een uitgesteld, knallend orgasme. Voor mij mag het allemaal maar erg klantvriendelijk is het niet. ‘Zonder titel’ is de zouteloze benaming voor een ondefinieerbaar product. Ik weet dat ik nu tegen zere benen schop, want ‘Zonder titel’ kom je nog altijd op plaatsen tegen. Ik wil die kunstenaars best wat ideeën aan de hand doen die marketingtechnisch goed bekken.
Zomaar wat invallen van een hulpvaardige amateur: ‘Help’ – ‘Leegte’ - ‘Zoektocht’- ‘Wanhoop’ –‘Niets is ook iets’ – ‘Kladderadatsch’ – ‘Mijn kronkel’ en ga zo maar door.
Natuurlijk doe ik met dit flauwe geneuzel zowel de grote als kleine kunst tekort. Maar ik wil mijn frustraties kwijt omdat ik sommige kunstbroeders en -zusters verdenk van volksverlakkerij. Duur en moeilijk doen als verpakking van prutswerk. In het zadel geholpen door bazelkoningen met kakkerig sjaaltje en zwierige baret. Recensenten die wartaal uitslaan in de trant van “lijnenspel met abstraherende wenteling naar een conceptuele, non-figuratieve vorm, culminerend in een nieuwe vierdimensionale eenheid van tijd en ruimte”. Begrijpt u ‘t? Nou, ik ook niet en ik heb het nog wel zojuist zelf geschreven. Voor zulke volslagen onzin word je in sommige kringen op het schild gehesen.
Ik denk op hele stoute momenten wel eens dat je totaal out of the box moet denken en al het aangeleerde overboord moet gooien. Opnieuw als een klein kind moet gaan tekenen en kleien. Helemaal terug naar het onbedorven, prille begin. Nieuwe conceptuele kunst bottom-up creëren die groeit naar de top van de culturele piramide en die emoties losmaakt waar je U! tegen zegt.
Dit inzicht openbaarde zich kortgeleden bij mij, hartverwarmend en op volle kracht. Het was op afstand het mooiste en allerleukste moment midden in coronatijd. Ik kreeg geheel onverwacht een appje met een foto van een stilleven. Op de foto stond een kinderpotje in gebroken wit en met mosgroene tinten. Een prachtig gedraaid drolletje in natuurlijk bruin was perfect op de bodem gecentreerd. Mijn lieve, goedlachse kleinzoon, toen nog net geen twee jaar, had zijn eerste keuteltje buiten de luier -zeg maar ‘out of de bóks’- gelegd. De ingeblikte poep van Pierre Manzoni, een zielig hoopje van 30 gram dat de hele museale wereld rond glibbert, is duur shitwerk vergeleken bij de prestatie van mijn kleinzoon.
Die parmantige dreumes is namelijk authentiek en creëert zonder hebberige bijbedoelingen. Toen het talentvolle manneke laatst bij ons was, dribbelde hij linea recta naar mijn IPad, ging met zijn vingertje naar het icoon ‘Foto’s’ en swipete moeiteloos naar de afbeelding met zijn eerste keuteltje in het potje. Hij glunderde en straalde toen hij opa zijn creatie aanwees. Trots verklapte hij de titel: “Poep!”