Er zijn volgens mij maar drie soorten schrijvers. Te weten: de fantasierijken zoals Maarten Biesheuvel. Hij kon een hele wereld openen door gewoon achter zijn bureau een verhaal te vertellen. Je hebt daarnaast de semi-fantasten, zoals Ernst Hemingway die iets behoorlijks mee moest hebben gemaakt, alvorens hij het in zijn eigen woorden kon aandikken. En je hebt de volledige realisten. Het vallen schrijvers onder die als een journalist hun verhaal weten te noteren. Denk aan Anne Frank.
Natuurlijk durf ik mezelf niet in dat rijtje te plaatsen, maar om een goed verhaal voor het geliefde blad Hallo te schrijven, moet ik wel de nodige capriolen uithalen. Datzelfde geldt ook vaak voor mijn collega’s. Op die manier kunnen wij onze gedachten het beste ordenen, uiten en raadplegen.
Als ik aan het mooie dorp Ospel denk, denk ik aan de kleine multiculti-samenleving die hier woont, aan het feit dat er op maandagmorgen overal vuilniszakken hangen en dat het soms in de supermarkt een campingwinkel lijkt, zo weinig wordt er met elkaar gesproken. Maar dit soort dingen zijn er overal, zonder dat ik er wat tegen heb. Als ik aan Ospel denk, denk ik ook aan het fraaie natuurgebied De Groote Peel, het fameuze festival Moulin Blues en de topgezellige Tour d’Oospel.
In het eerste weekend van augustus kon het weer: overal tuinstoelen, barkrukken en jacuzzi’s op de opritten. Om de fietsers, de renners, de reclamemensen voorbij te zien komen en voor hen te applaudisseren met op de achtergrond de bbq die stelselmatig in de fik vloog. Men voelde zich ware artiesten voortgedragen door een rivier vol kleine watervallen. De ene keer heel kalm, het volgende moment weer vol kracht. Soms een enkel applaus, dan weer een orkaan vol aanmoedigingen.
En ik kon dan ook niet achterblijven. Enthousiast met een vleugje jeugdigheid, vroeg ik mijn trainster Ine om me te begeleiden tijdens de run van vier kilometer.
Drie jaar terug werd ik een emotionele huilebalk tijdens dezelfde run. Ik had mijn spraakprocessor op en hoorde d’n Ospelnaren mij aanmoedigen zonder dat ik ze zag.
Om dat emotionele echec te dwarsbomen, hield ik mijn spraakprocessor in een doosje. Ik hoorde niets en liet geen traan, maar om dat tempo vol te houden… ik wist: mijn trainster laat het niet toe dat ik soms wil stoppen en probeerde dan ook zoetsappig enkele regels op te stellen, waardoor dat gestop tot minder weerstand zou kunnen leiden. ‘Ine, ik heb zweet in mijn ogen … Ine, ik wil wat drinken … Ine, ik wil naar die mooie vrouw kijken …. No way, je moet door blijven rennen!’ Schuddend en bevend vond ik pas in de laatste halve ronde de cadans om de diesel vast te kunnen houden. En om de race uit te rennen.
Het feit dat je soms in een te rustig tempo terugvalt tijdens het sporten, zit vooral in het hoofd. In 2000 ging ik eens zwemmen in de Middellandse Zee tijdens een vakantie in Cyprus. Het water was lekker warm en ik kon de bodem tot 9 meter diep glashelder zien, totdat er een dwanggedachte in mijn hoofd opkwam: je moet gaan staan! En of dat negen meter diep was of niet, het maakte niet uit. Ik schrok me rot en zwom als een gek terug naar de boot. Met dit soort gedachten krijgen sporters ook te maken. Het is dan ook heel lastig om de diesel te vinden. Het is namelijk gewoon zo dat het niet altijd makkelijk is om te genieten tijdens het sporten. Een mens heeft 38.000 gedachten per dag en daarvan zijn er 80% negatief.
Maar om dan terug te komen op Tour d’Oospel … alles, werkelijk alles kon weer. Versierde opritten met de sfeer van vreuger en nu, de nodige muzikale en humorvolle inbreng in een bomvolle tent. Zoals het hoort. En elk jaar terug moet keren.