'Nondeju' klonk het hartgrondig. Ik ging net naar buiten en zag de buurman aan komen lopen met zijn fiets aan de hand. De voorband was plat en ik besloot tot een meelevend praatje. Hij kwam terug van zijn werk. 'Zul je net zien' mopperde hij verder. 'Heb ik van dat spul gekocht dat je er maar in hoeft te spuiten om verder te kunnen. Maar waar staat het? Op het werk.
En dit gebeurde halverwege. Nou, dan kun je twee dingen doen...'
Op dat moment moest ik op mijn tong bijten om mijn gezicht in de plooi te houden. Ik vond het nog steeds erg vervelend voor buurman hoor, maar die laatste zin werkte onherroepelijk op mijn lachspieren. Tijdens een buurtbarbecue was het mij en mijn vriendin namelijk al eens opgevallen, dat je volgens deze buurman in de meeste situaties slechts twee opties hebt. Nooit één, nooit twaalf, altijd twee. 'Je kunt twee dingen doen', was kortom zijn standaarduitdrukking en mijn vriendin en ik konden elkaar op een gegeven moment niet meer aankijken, toen de woorden voor de zoveelste keer voorbijkwamen.
Ik begreep wel wat de buurman in dit geval eigenlijk wilde zeggen: hij had natuurlijk getwijfeld tussen zich omdraaien om het wonderreparatiemiddel op te halen en doorlopen naar huis, waarbij hij duidelijk voor het laatste had gekozen. Maar het idee dat er in zijn taalwereld zelfs niet eens een derde mogelijkheid (de fiets stallen en de bus nemen), laat staan een vierde is (bij de fietsenmaker naar binnen lopen) vind ik hilarisch.
Nu hou ik wel erg van die vaste uitdrukkingen of stopzinnen. Bijna iedereen maakt er bovendien gebruik van. Soms om een gesprek op gang te houden, terwijl het tegenovergestelde vaker gebeurt: de conversatie slaat hartstikke dood. Wat moet je verder ook zeggen na een verzuchting als
'Jao, jao, det doon die.'
Hulde dan ook aan de bedenker van het antwoord op het al even weinig inspirerende 'Ut zeen mich men'. Toen ik daar voor het eerst de aanvulling 'die begiene' bij hoorde, kwam ik niet meer bij.
Bij stopzinnen gaat het vaak om retorische vragen, waarbij mensen in de war raken als dan tóch een antwoord volgt. Op het eeuwige 'Wao is nieks?' bijvoorbeeld, wordt door een vriend van me steevast droog gereageerd met 'In Thoear'. Sorry lieve mensen in Thorn, het zijn niet mijn woorden hè. Bovendien kun je er uiteraard elke gewenste plaats voor invullen, keuze genoeg zou ik zeggen.
Tot de meer absurdistische buitencategorie moeten we het vaak door mijn oma uitgeroepen 'Hazes wazes miens noch nae!' rekenen. Een uitdrukking die oorspronkelijk bedoeld leek om verbazing of ontzetting uit te drukken, maar die uiteindelijk overal achter geplakt kon worden. Wat dan ook gebeurde. Waarna een oudtante de stilte die daarop uitbrak, na dertig seconden vaak de grond in boorde met slechts een langgerekt
'Iiiieejaaaaaa...!
' De scene leek zó uit Monty Python te komen.
Ik heb iemand die me goed kent wel eens gevraagd of hij mij ook kon betrappen op een stopwoordje. Het bleek dat ik meer dan gemiddeld met het woord 'typisch' reageer op zowel uitspraken van anderen, als die van mezelf. Dat vind ik dan weer typisch iets voor mij, maar het lijkt me verder niet zo héél erg hinderlijk. Of toch in ieder geval minder irritant dan het moderne 'Weet je' of 'zeg maar', of het alweer bijna uitgestorven 'dûh' van jongeren, die alles maar 'bizar' vinden.
Het tenenkrommende 'Ik heb zoiets van' zou ik met een neologisme het liefst een beginstopper willen noemen. Ook die hoor je gelukkig bijna nergens meer, maar in plaats daarvan zitten we nu opgescheept 'Het zou zomaar kunnen..' Een zinnetje dat meteen het vluchtige van deze moderne tijd weerspiegelt, las ik ergens. Dat vond ik dan wel weer mooi omschreven. En ik weet niet welk stopwoordje uw favoriet is, maar nu we zo langzamerhand het einde van deze column naderen, wil ik u wijzen op de twee keuzes die u heeft: u helpt mee onze cultuur te beschermen met een beschaafd 'jottum' of iets dergelijks, of u gaat mee in allerlei hysterisch 'Oh my Gaaaawwd' gekrijs.
Dat lijkt me niet zo moeilijk, I guess.
V